Levenskunst, filosofie & seculiere spiritualiteit/ Dries Boele

dinsdag 23 oktober 2007

db (vanaf 23 oktober 2007)

23 oktober 2007

Afgelopen woensdag hield ik Openbaar filosofisch spreekuur in café De Ponteneur. Een student Geestelijke Verzorging, Joachim, kwam langs om te praten over zijn scriptie. Hij had een artikel van mij gelezen over het socratisch gesprek waarin ik een pleidooi houd voor inleving als basis voor gezamenlijk onderzoek en als richtinggevend voor meer begrip. Joachim vroeg zich af of deze benadering ook toepasbaar is in een een-op-een gesprek.
Ik vertelde hem dat ik dezelfde insteek heb in mijn filosofische consulten. Wanneer iemand komt voor een gesprek is voor mij het belangrijkste, zeker in het begin, om helder te krijgen wat nu eigenlijk de vraag of het probleem is waar de ander mee zit. Om tot die verheldering te komen stel ik vragen. Ten eerste om voor mezelf een beeld te krijgen van de situatie van de ander (zonder dat zou ik niet zinvol kunnen meedenken). Maar ook om de ander nieuw zicht te geven op zijn situatie, - niet zoals hij gewoon is om er naar te kijken, maar via de blik van de ander, waardoor ook genegeerde of vergeten aspecten boven tafel kunnen komen en er een vollediger of genuanceerder beeld ontstaat.
Voor een dergelijke verheldering neem ik de tijd. Het schetsen van de situatie is wellicht het belangrijkste van het hele gesprek. In ieder geval vormt het de basis voor verdere stappen. Ik ga net zo lang door met vragen totdat ik me in kan leven in de situatie van de ander en waarom hij of zij die ervaart als een probleem. Deze poging tot inleven is wat mij betreft cruciaal. Zij heeft niet de bedoeling om een diagnose te stellen, maar om het begrijpen en zelfinzicht te bevorderen.
Het verschil vind ik belangrijk. Beide verwijzen naar andere modellen. ‘Diagnose’ past in het discours van de therapeut en verwijst naar het model van de arts. ‘Begrijpen en zelfinzicht’ passen in het discours van de filosoof en verwijzen naar het model van de vriend. Vriendschap tekent wat mij betreft het sociale leven dat geëigend is voor filosofie: een omgangsvorm waarin dialoog en onderzoek plaats kunnen vinden, gebaseerd op welwillendheid en kritische houding.
Nu ben ik als filosofisch consulent voor een bezoeker natuurlijk geen vriend; toch zou ik vriendschap als model voor ogen willen houden (en niet de diagnose stellende arts). Wanneer iemand meent dat een filosofisch consult niet veel meer heeft te bieden dan een vriendschappelijk gesprek, dan lijkt me dat prima. (Hadden we maar allemaal vriendschappen waarin de een zowel als de ander het geduld en de interesse opbrengt om te begrijpen wat de ander bezig houdt!) Een filosofisch consult is voor mij niets anders dan een poging om een goed gesprek te organiseren, zoals je dat ook met een vriend zou kunnen hebben. Bijkomend is de speciale context: als filosofisch consulent ben ik in principe een vreemde voor de bezoeker (en dat kan zijn voordelen hebben: ik ben niet deel van het probleem); ik heb een plicht tot geheimhouding; mijn filosofische vaardigheden kunnen verdiepend werken, en dat geldt ook voor de (eventuele) inbreng van filosofische kennis. Voorop staat echter de poging tot verhelderen en inleven.
In filosofische gesprekken heb ik meerdere malen de kracht van deze aanpak ervaren. (Al zijn er mensen die iets anders willen: zij willen een antwoord, het liefst van mij; helaas, dan zijn ze aan het verkeerde adres.) Vaak is het grootste deel van het werk al gedaan wanneer de vraag of het probleem op deze manier duidelijk is geworden. Het ongemakkelijke gevoel waarmee de vraag of het probleem gepaard ging lost op, letterlijk, alsof de mist optrekt. Het is dan ook niet vreemd dat de vraag waar bezoeker mee komt meestal niet de vraag is die hem echt bezig houdt. Dat wordt pas gaandeweg duidelijk.
De ander is niet een geval dat ik probeer om te vormen tot casus van een of andere categorie ‘problemen’ met bijpassende oplossingen. Waar het mij om gaat is de persoon die ik tegenover me heb, en een persoon is meer dan wat hij (of zij) zegt of weet. Ervaringen en de situatie van de persoon in kwestie doen er toe, en daaruit kan iemand leren wat hij nog niet wist of zich nog niet bewust was. De maïeutiek van Socrates, de aloude filosofische vroedvrouwenkunst: zij blijkt nog steeds effectief!
Het is jammer dat het filosofisch consulentschap zich zo slecht documenteert. Het bestaat nu zo’n twintig jaar, maar de filosofen die ermee bezig zijn doen nauwelijks iets met de ervaringen en inzichten die ze opdoen in hun praktijk. Ze gaan op deze manier gemakkelijk verloren. Ik moet het mezelf ook aanrekenen: mijn laatste tekst over het filosofisch consulentschap is al weer van bijna tien jaar geleden. En de dingen die ik toen opschreef zijn zeker aan herziening toe.



24 oktober 2007

Jan Wolkers gecremeerd. Hij heeft ooit, in de jaren ’60, het literaire landschap in beroering gebracht. Toen ik literatuur ging lezen was het effect daarvan nog steeds merkbaar. Zijn werk heeft mijn idee van wat literatuur zou kunnen zijn zeker veranderd. Heeft hij ook invloed gehad op mijn afscheid van het geloof? Ik denk het niet. Ik las hem pas nadat ik de kerk had verlaten (op m’n 15de). Wolkers was verboden op de school waarop ik zat, een reformatorische scholengemeenschap. En dat gold ook bij ons thuis. Ooit hebben mijn ouders ‘Turks fruit’ uit mijn boekenkast ontvreemd, niet om het zelf te lezen maar om het bij de vuilnis te doen.
Wolkers heeft me niet aangezet tot ongelovigheid; wel heeft het lezen van zijn werk mijn keuze bevestigd. Met name de combinatie van verzet tegen gereformeerde kijk op het leven én het vieren van lichamelijkheid, erotiek en seks (althans, zo herinner ik mij zijn werk) sprak mij aan. Wat me in het gereformeerde wereldbeeld tegenstond was de ascetische inslag, de vergeestelijking van het leven en de negatieve blik op het zinnelijke en op het aardse leven überhaupt, precies het tegenovergestelde van zinnelijke lyriek. Het een sloot het andere uit. Wolkers belichaamde deze tegenstelling en stond voor vitaliteit en levenslust, - iets wat ik zeer herkende en beaamde.
Als ik nu in terugblikken lees dat de dood een hoofdthema was in zijn werk, dan herken ik dat niet. En ook volgens Wolkers zelf: ‘Het grondmotief van mijn werk is de angst voor de dood.’ Heb ik zijn werk niet goed gelezen? Of was het gewoon niet iets wat mij aansprak (en wat ik me dus niet meer herinner)? Nog steeds is de dood niet iets dat mij zorgen baart, laat staan de angst ervoor. Naïef? Zou kunnen. Voor mij hoort het einde bij het leven. Niet iets om te betreuren of om angstig voor te zijn.
Eén ding was me van begin af aan duidelijk: dit soort werk en kritiek hoef ik niet te herhalen. Waarom zou ik in schrijfwerk nog eens gaan wroeten in de orthodox-christelijke ziel? Waarom werk maken van het afscheid van godsgeloof? Het is reeds op welsprekende, kritische en verbeeldingsvolle wijze gedaan, niet alleen door Wolkers, maar ook door Nietzsche bijvoorbeeld. Ik wilde niet blijven steken in de afwijzing; daar vind ik het leven te mooi voor. Als ik iets met religie zou willen doen (en het viel niet te ontkennen: zij bleef een preoccupatie voor mij), dan vóórbij Wolkers c.s.
Dat gaat niet vanzelf: de opruiming van mijn ooit godsdienstige gemoed en referentiekader heeft veel voeten in de aarde gehad. Wellicht ben ik pas sinds enkele jaren echt in staat tot een vrije blik op religie. (Laten we zeggen: het is nu mogelijk naar Bach te luisteren zonder associaties met kerkelijkheid.) En wat er nog zit aan moeite en bezwaren hoop ik op een positieve manier vruchtbaar te kunnen maken, gericht op iets nieuws, iets met toekomst, - in plaats van nog langer energie te steken in het mij bevrijden van wat ooit macht over mij had.
Natuurlijk loop je littekens op door het moeizame afscheid van zo’n ingrijpend geloof. Trauma? Nee. Eerder schaamde ik me ervoor; nu aanvaard ik het als mijn verleden. En ik merk er een sensitiviteit aan te hebben overgehouden, een gevoeligheid voor het religieuze die ook zijn voordelen heeft, zeker nu, in een tijd van heroplevende religiositeit, inclusief de orthodoxe varianten. (Veel, m.n. seculiere mensen zijn buitengewoon naïef want onwetend over strenggelovigheid; ze kunnen zich simpelweg niet voorstellen hoe het is om zo door het leven te gaan.)
Wolkers kon schrijven, met in zijn stijl de nodige echo’s van de ‘tale Kanaäns’ en met referenties aan een leefsfeer die zeker niet door iedereen wordt herkend. Ik weet nog dat ik me afvroeg of zijn boeken ook interessant zouden zijn voor niet-gelovigen of voor mensen die niet vertrouwd zijn met een calvinistische cultuur, en ik vraag het me nog steeds af. Maar als ik de kranten mag geloven wordt en werd hij breed gelezen en gewaardeerd.
Ik ben benieuwd hoe het zal zijn om zijn boeken opnieuw te lezen. Ik durf geen voorspelling te doen.



25 oktober 2007

Gisteravond etentje met Jan bij de Griek in de Clerqstraat. Hij vertelde over zijn werk met adviseurs. Had pas een grote klus binnengehaald, n.a.v. een artikel dat hij samen met iemand uit het veld had geschreven voor een vakblad.
Toen hij het vertelde moest ik onmiddellijk aan het boek van Carrette & King denken waarover ik op dit moment een leesgroep doe: ‘Spiritualiteit in de uitverkoop’. Een uitermate kritisch boek over de inzet van allerhande vormen van spiritualiteit in het bedrijfsleven. Zij spreken van een stille overname van religie door het Kapitalisme (soms inderdaad geschreven met een grote k). Religie wordt ontdaan van haar sociale functie en van maatschappij-kritische elementen, en getransformeerd tot ‘feel-good’-spiritualiteit. Grote woorden en vergaande stellingnames, maar ondanks de overdrijving, toch: ze hebben een punt.
Ik heb het boek gelezen als een aansporing tot een kritische reflectie op wat ik zelf doe met filosofie, levenskunst en allerlei praktische vormen van filosofie (zoals socratisch gesprek en dilemmatraining). Zijn dit niet ook handige instrumenten die door het bedrijfsleven worden binnengehaald om de individuele werknemer te bedienen (vergroting van eigen welbevinden) waarbij het bedrijf zelf wordt ontzien: filosofie wordt niet benut om kritisch te kijken naar het functioneren van het bedrijf en zijn positie in de neoliberale markteconomie, maar om morele vragen van werknemers min of meer contextloos te adresseren, toegespitst op het individu en zijn psyche.
Ooit deed ik een klus voor Heineken, op een bedrijfsuitje. Voordat we op de rondvaartboot gingen eten, inclusief voorstelling van theatrale grappenmakers, kreeg het gezelschap eerst een filosofische publieksevent voorgeschoteld, waarin op speelse wijze morele kwesties aan de orde werden gesteld, een beetje op de manier van de ‘Achterkant van het Gelijk’, gecombineerd met ‘Het Lagerhuis’. De morele kwesties waren onschadelijk; de heikele punten waren in de voorbespreking gesneuveld. Het was aan mij om dit event te begeleiden. Entertainment dus.
Na enkele van dergelijke klussen heb ik me op afstand gehouden van dit soort filosofische leukdoenerij. Ten eerste ben ik niet echt geschikt als entertainer, maar daarnaast had ik ook mijn bedenkingen bij deze inzet van filosofie.
Het boek van Carrette & King problematiseert dit soort cursussen, workshops en events vanuit de invalshoek van spiritualiteit. (Denk aan boekjes als ‘Tao voor managers’, ‘Op zoek naar de sjamaan in je werk’ etc). Spiritualiteit wordt zo tot geestelijke smeerolie van het bedrijfsleven, waar het bovendien goede sier mee maakt. Het lijkt allemaal onschuldig, maar de schrijvers laten zien dat er meer aan vast zit: alles in de cultuur wordt geplunderd, inclusief religie, en op maat gemaakt tot hapklare brokken, om te kunnen dienen als krachtvoer, ter vergroting van de tevredenheid en de efficiëntie van de individuele werknemer.
Door religie zo in te zetten, verliest de cultuur een belangrijke mogelijkheid tot tegenmacht tegen de ontmenselijkende tendensen in de economie. Volgens de auteurs kennen alle grote religies een maatschappijkritisch potentieel, dat op deze manier onschadelijk wordt gemaakt en getransformeerd tot meewerkend voorwerp.
Confronterend, want vervang overal waar ‘spiritualiteit’ staat door ‘(praktische) filosofie’, en het boek gaat over de toenemende populariteit van allerhande vormen van filosofie binnen het bedrijfsleven. Wat daarvan te denken?
Ik doe dan wel geen filosofisch entertainment meer (of zo min mogelijk), maar wel voer ik regelmatig socratische gesprekken binnen organisaties, doe ik dilemmatrainingen met allerlei beroepsgroepen en biedt workshops toegepaste filosofie aan. Ondergaat filosofie op deze manier dezelfde transformatie als religie? Wordt zij aldus ontdaan van haar kritische potentieel? Is het mogelijk filosofie een vrijplaats te laten blijven voor kritisch denken? En wat is mijn rol daarin?
Ik vertelde dit aan Jan, en hij was onmiddellijk geïnteresseerd. Hij kende het boek niet, maar zou het de volgende dag nog gaan aanschaffen. We hebben gebrainstormd over een werkgroepje met collega praktiserend filosofen, om aan de hand van het boek ons eigen werk eens kritisch onder de loep te nemen. Ben benieuwd wat er uit gaat komen.



27 oktober 2007

De taalontwikkeling van een klein kind blijft me fascineren. Deze week hoorde ik Harrie voor het eerst een ander bij de naam noemen. Op de crèche noemde hij een jongetje ‘Luca’. Ook van een ander kindje wist hij hoe het heette: Nina. Bij het binnenkomen stond zij aan de andere kant van de glazen deur. Harrie wees naar haar en zei: ‘Nina’. Hij reageert al veel langer op zijn eigen naam (‘Haddie’ volgens eigen zeggen). Een ander bij de naam noemen is evenwel nieuw.
Hij heeft ondertussen al heel wat taalstappen gezet, vanaf het eerste woordje, ‘die’, waarmee hij iets aanwees uit nieuwsgierigheid, om het te hebben, of, later, om te horen hoe het heette (althans, zo kwam het op mij over).
Het lijkt erop dat een klein kind eerst breed categoriseert, afgaand op iets gemeenschappelijks, een enkel kenmerk. ‘Auto’ voor alles wat wielen heeft, en ‘appel’ voor alles wat rond en eetbaar is. Het bijzondere vind ik niet zozeer dat Harrie één woord gebruikt voor meerdere dingen, maar dat hij blijkbaar iets gemeenschappelijks herkent in al die verschillende dingen en ze daarom hetzelfde noemt.
(Associatie: voor zijn Ideeënleer heeft Plato (of Socrates) wellicht gewoon goed geluisterd naar kinderen! Het algemene kenmerk geconceptualiseerd tot ‘essentie’, tot ‘Idee’. Bijna even kinderlijk om vervolgens te menen dat zoiets dan ook echt bestaat en zelfs geacht wordt de ‘oorsprong’ van dingen te zijn, - ik heb Harrie die stap nog niet horen zetten en waarschijnlijk komt die ook niet.)
Dit brede categoriseren wordt vervolgens stukje bij beetje specifieker. ‘Fiets’ apart van ‘auto’; ‘peer’ naast ‘appel’. Ook woorden die een actie aanduiden hebben ondertussen hun intrede gedaan in het taalspel van Harrie. Zoals ‘eten’, ‘douchen’ en ‘halen’. (Het was verrassend om mee te maken toen hij voor het eerst ‘slapen’ zei en dat koppelde aan de gang naar zijn bedje.) En dan nu eigennamen, als onverwisselbare aanduiding voor iemand in het bijzonder: ‘Luca’ en ‘Nina’. Toch weer iets anders dan een algemeenheid als ‘kindje’. Er is aandacht gekomen, minstens in taal, voor verenkeling: iemand met een naam.
Die verschuiving was ook te merken in het gebruik van ‘papa’ en ‘mama’: eerst van toepassing op meerdere mannen en vrouwen; nu noemt hij alleen mij ‘papa’. Wellicht dat binnenkort de betekenis van deze woorden weer wordt uitgebreid: de ‘mama’ van ‘Nina’, etc.
Wat mij verder trof is het vroege gebruik van abstractere woorden als ‘mee’, ‘uit’, ‘ook’, ‘boven’, ‘ander’; ik had niet verwacht dat hij dergelijke woorden al zo snel zou gebruiken. Ook was ik verrast, afgelopen zomer, toen Harrie dingen ging kwalificeren als mooi (‘boei’ volgens eigen zeggen). Het maakt toch een verschil om dingen aan te wijzen en te benoemen, of om er een smaakoordeel over te hebben. (Anderzijds ook weer niet zo vreemd, dit kwalificeren: lekker of niet lekker is ongeveer het eerste onderscheid dat hij maakte, ook toen hij er nog geen woorden voor had.) Het woordje ‘bah’ was ‘boei’ al voorgegaan.
Natuurlijk was het te verwachten dat dit allemaal vroeg of laat zou gebeuren; over een poosje hebben we immers te maken met een klein mannetje dat gewoon kan praten! Toch is het wonderlijk om dit te zien ontwikkelen.
Wanneer ik mij probeer voor te stellen hoe het voor Harrie is om taal te leren, moet ik denken aan mijn ervaring vier jaar geleden in China. Ik reisde alleen en kwam in dorpen en steden waar ik letterlijk niets snapte van wat er werd gezegd of stond geschreven. Ik voelde me opnieuw analfabeet. Geen enkel aanknopingspunt. Geen enkele klank kwam mij bekend, ook niet na vier weken, en hetzelfde gold voor de karakters. Ik heb mijn best gedaan om enkele woorden te leren, inclusief uitspraak, maar dat bleek vergeefse moeite. De Chinese taal bleef voor mij een betekenisloze brij klanken.
Denkend aan Harrie, vraag ik mij af hoe ik de Chinese taal zou hebben geleerd als ik in het land had moeten blijven, zonder woordenboek, en er niemand zou zijn geweest die een Europese taal had gesproken (hetgeen in het grootste deel van China het geval is). Hoe zou ik me dan het Chinees eigen hebben gemaakt?
Wellicht had ik uit de onbegrijpelijke brij aan klanken langzamerhand enkele herkenbaarheden gedestilleerd, onder verwijzing naar concrete dingen die dan kennelijk zo worden genoemd. Ik zou ze na gaan zeggen en zo een woordenschat hebben opgebouwd. Vervolgens zou ik langzamerhand hebben ontdekt hoe met andere woorden iets gezegd wordt wat je met die dingen kunt doen of over hun situatie. Op die manier zou ik stukje bij beetje een gebruiksgrammatica hebben geleerd, en aldus het vermogen hebben uitgebreid om mij verstaan te maken, iets gedaan te krijgen, met meer dan alleen aanwijzen.
Net als Harrie nu doet. Ook voor hem moet het (nog steeds) een vreemde brij aan klanken zijn die om hem heen wordt uitgestrooid, - een brij waarin langzamerhand enige orde herkenbaar blijkt. Zoiets als muziek, om er dan achter te komen dat sommige klanken ook iets betekenen, ergens naar verwijzen.
Als ik terugdenk aan de wezenloze stomheid waarmee ik mij bewoog in het Chinese taallandschap, dan begrijp ik enigszins hoe het moet zijn voor Harrie om taal te leren. Met dit verschil natuurlijk dat ik (denk)talig reeds ontwikkeld ben en over enkele taalsystemen beschik waarmee ik een nieuwe taal kan vergelijken, en Harrie niet. Toch brengt het me iets dichter bij hem in zijn wondere wereld.



30 oktober 2007

Gisteren Harriedag, zoals elke maandag. ’s Middags naar het Centraal Station geweest om een treinticket te kopen voor een lang weekend naar Parijs. Onderweg in de tram liet Harrie mij zijn woordenschat horen door de dingen die hij onderweg zag te benoemen: boom, auto, fiets, ‘ding-dong’ (kerktoren), poes, hond, kindje etc, en nu ook tram. Toen hij met zijn vingertje het een en ander aanwees, moest ik denken aan het clichéverhaal over de Bosjesman die voor het eerst op bezoek in New York slechts bananen zou hebben gezien. Leuk verhaal, maar verder ridicuul, lijkt me, - ook al wordt het in gemakkelijke verhalen over postmoderne taaltheorie nogal eens opgedist, met de boodschap dat we iets slechts zien of ervaren wanneer we er woorden voor hebben.
Als ik naar Harrie kijk lijkt het bananenverhaal eenvoudig te verklaren: hij kan slechts die dingen benoemen waar hij de naam van weet. Zou hij de andere dingen dan niet zien? Ik betwijfel het. Alleen al leerfeitelijk klopt het niet: wanneer Harrie iets aanwijst en ‘die’ zegt, met de onuitgesproken vraag naar hoe het heet, lijkt mij toch dat hij op dat moment iets ziet, ook al weet hij er nog niet het woord voor. Zou hij pas een tram zien en ervaren nadat ik hem het woord voor het rijdende ding heb geleerd?
Natuurlijk: namen en concepten maken belevenissen communiceerbaar, vergroten de verwijsmogelijkheden en voegen hen in in een netwerk van andere betekenissen en herinneringen. Maar is daarmee gezegd dat de ervaring afwezig is wanneer we iets nog niet weten te benoemen of nog niet in een conceptueel kader hebben geplaatst? Dat wij als volwassene nauwelijks nog momenten kennen waarvoor we geen woorden hebben, betekent nog niet dat alles staat of valt met taal. Taal verrijkt de ervaring maar creëert haar niet.
De veronderstelling van het bananenverhaal is dat er eerst de taal is en dan pas het beleven, terwijl ik het zou opdraaien: er is eerst het beleven, en in die beleving kan gaandeweg het een en ander zich talig aftekenen.
Mocht dit waar zijn, dan is dat nog geen reden om iets af te doen aan de impact van taal. Zij draagt geweldig bij aan de voorstelbaarheid, zo lijkt me. Een kleine observatie. Gisteren had ik Harrie in een kindertekening de maan aangewezen. Wat schetst mijn verbazing toen wij vanochtend op straat liepen en zijn vingertje de lucht inging: ‘Maauw’. Ik kon mijn oren niet geloven: een waterig maantje hoog in de blauwe lucht wordt door ons taalgenie gelijk in verband gebracht met die ronde lichtvlek op de kindertekening! Hoe kan dat? Wat gebeurt er dan? Hij had ook een rond raam of een schoteltje kunnen aanzien voor maan, maar nee, hij weet moeiteloos de vertaalslag te maken van kindertekening naar hemelruimte. Ik blijf mij verwonderen.
Het blijft uiteraard speculeren, maar het zou kunnen dat die vertaalslag in voorstelbaarheid slechts mogelijk is door taal. Hoe weet ik niet, maar misschien komt het doordat taal zorgt voor een soort van vehiculisering die in staat stelt om niet alleen aanwezigheid te transcenderen (iets hoeft er niet te zijn om er toch aan te denken en over te spreken), maar ook ruimtelijkheid (van een tekening naar driedimensionale ruimte en andersom).
Spreek ik nu mijzelf tegen? Is taal dan toch een conditie sine qua non? Niet per se. Ervaarbaarheid en voorstelbaarheid zijn wellicht verschillende ‘dingen’.



2 november 2007

De jeugd heeft de toekomst
In een tv-programma hoorde ik pubers praten over hun twee werelden: die van het internet en de ‘bewoonde’ wereld; zij leefden bij voorkeur in de eerste. De ouders begrepen niet waar hun zoon of dochter mee bezig was. Een nieuwe generatiekloof. Volgens sommigen niet zomaar een generatiekloof, maar een fundamenteel andere: andere werkelijkheidsbeleving, andere taal, andere referenties.
Zappend in een volgend programma zag ik een meisje, opgevoed in Nederland, op zoek naar haar biologische moeder. Beelden uit Indonesië: in de moskee vrouwen in het wit die massaal hun gebeden doen. Enkele moslima’s zeggen in een interview dat de Westerse perceptie van de islam niet deugt: ‘niet alle moslims zijn terroristen’. Nog een kloof, een culturele, zoals gepresenteerd door de media. (Of is er werkelijk sprake van een onreduceerbaar verschil?)
Ik vroeg me af of zulke uiteenlopende werelden ooit samen kunnen komen.

maandag 22 oktober 2007

Kolom (I): Depressief of ongelukkig

(Column ter inleiding van een gesprekje in het programma De Ochtend op Radio Noord-Holland, 22-10-07)


Wie durft er nog ongelukkig te zijn?

Een tijdje geleden hoorde ik een gesprek op de radio over depressiviteit. Daarin werd een verhaal verteld dat mij zeer verbaasde. Een jonge vrouw was druk bezig carrière te maken toen haar vriend de relatie verbrak. Ze voelde zich erg rot en depressief, en kon zich niet goed concentreren op haar werk. Dat kwam haar slecht uit. Ze ging naar de huisarts en kwam naar buiten met pillen. Toen ik dat hoorde, was ik verbijsterd. In plaats van stil te staan bij wat er was gebeurd, ging deze vrouw naar de dokter voor een pilletje. Ook verbaasde mij het gedrag van de arts. Waarom had hij niet geweigerd pilletjes te verstrekken?
Voor mij is dit verhaal symptomatisch voor de toenemende ‘verzieking’ van de samenleving. Een normaal menselijk probleem wordt omgedoopt tot een kwaal, waar je van af kunt komen door naar een arts te gaan.
De vraag is wat de jonge vrouw ermee opschiet om pilletjes te slikken. Het is een tijdelijke oplossing. Is de kans niet groot dat zij op deze manier in een volgende relatie tegen precies dezelfde problemen aan gaat lopen? Wat zou er zijn gebeurd als zij de tijd had genomen om de relatiebreuk te verwerken? Wat als zij het even rustig aan had gedaan, had getreurd over het verlies en zich was gaan bezinnen op haar situatie?
De jonge vrouw noemde zichzelf ‘depressief’. Maar was dat wel de juiste benaming? In het radioprogramma werd dit verhaal verteld om het verschil aan te geven tussen ‘depressie’ en ‘depressiviteit’. Wil er sprake zijn van ‘depressie’, dan moet zijn voldaan aan een aantal klinische criteria. De jonge vrouw leed niet aan een depressie, maar had last van depressiviteit. Oftewel neerslachtigheid.
In het dagelijks taalgebruik noemen we onszelf al snel ‘depressief’. De vraag is wat we daarmee opschieten. We zouden onszelf vaak even goed ‘ongelukkig’ kunnen noemen. Dat is niet zomaar een kwestie van woordgebruik. Er zit veel vast aan het ene of aan het andere woord. Ben je ‘depressief’, dan beland je uiteindelijk in de medicijnkast. Ben je ‘ongelukkig’, dan nodigt dat uit tot zelfonderzoek: wat is er met me aan de hand? Hoe is mijn situatie? Zou ik misschien iets moeten veranderen? ‘Depressief’ is een medische term. ‘Ongelukkig’ een existentiële, en daarmee een filosofisch onderwerp, iets om over na te denken.
Ik wil ervoor pleiten om ons zelfbeeld niet zomaar te laten verzieken door woorden als ‘depressief’, maar om onze gezondheid en vitaliteit in ere te houden. Problemen en ongelukkig zijn horen bij het leven. Ze zijn de motor van persoonlijke groei, mits je ervan probeert te leren. Daarom geef ik de voorkeur aan ‘ongelukkig’.

zondag 21 oktober 2007

Kort (II)

In een artikel, getiteld ‘Het tweede paspoort’ (Trouw, 13-10-07) bepleit Paul Cliteur dat we burgers worden met twee ‘paspoorten’. ‘Het ene maakt dat we deel uitmaken van een religieuze gemeenschap, met het andere [paspoort] worden we Nederlands staatsburger. En dat heeft in beginsel niets met religie te maken.’ Het gaat Cliteur in het artikel om het laatste: het ‘religieusneutrale Nederlandse staatsburgerschap’. We zouden daar te weinig aandacht aan besteden, terwijl het juist gaat om de vraag hoe een solide basis te creëren voor het onderlinge verkeer van mensen met verschillende culturele en religieuze achtergrond.
Op zich een aardig beeld, dat van die twee paspoorten, maar hoe zit het dan met seculieren? Behoor ik als seculier ook tot een religieuze gemeenschap? Of heb ik bij ontstentenis van zo’n gemeenschap geen recht op dat eerste paspoort? Als ik er twee wil, wat moet ik dan doen?
In een tijd waarin religieuze identiteiten steeds duidelijker op de voorgrond treden dreigt een groot deel van de bevolking zonder religieuze identiteit, de seculieren, onzichtbaar te worden.

Het secularisme schiet tekort als levensinstelling, weet niet te inspireren tot een bloeiend leven. Derhalve is het geen optie voor mensen die hun godsgeloof vaarwel willen zeggen en op zoek zijn naar een nieuw, eigentijds en vruchtbaar alternatief. Wil het secularisme meer zijn dan atheïsme, d.w.z. een afwijzing van wat anderen geloven, dan zal het religie serieus moeten nemen, om te zien met welke elementen het zich kan veredelen.

Zonder geestelijke beroering is het getemde leven van mensen saai.

Shankara schrijft in Het Opperste Juweel van Wijsheid: ‘Een wijs man is iemand die begrijpt dat het wezen van brahman en van atman zuiver bewustzijn is, en die hun absolute eenheid beseft. De eenheid van brahman en atman wordt in honderden heilige teksten bevestigd.’ Ik zou dit willen lezen als: voor een mens is er zoiets mogelijk als ‘zuiver bewustzijn’ en in die staat van geest wordt de werkelijkheid van wereld en persoon beide in eenheid ervaren, voorbij de dagelijks ervaren veelvuldigheid en veranderlijkheid. Mooi.
Wanneer we dan het volgende lezen: ‘Hoewel brahman één is, is hij de oorzaak van het vele. Een andere oorzaak is er niet. Toch is brahman onafhankelijk van de wet van oorzaak en gevolg. Van dien aard is brahman en ‘gij zijt Dat’. Mediteer in uw bewustzijn over deze waarheid.’ Dan begrijp ik dat men in een staat van geest kan geraken waarin men zich onafhankelijk ervaart van de wereld waarin causaliteit geldt.
Dan ontgaat me toch één ding: hoe brahman de oorzaak van het vele kan zijn? Hier wordt een ontologische uitspraak gedaan, terwijl er m.i. niets anders aan de hand is dan een psychologische toestand. Hoe wijs is iemand die beide door elkaar haalt?

vrijdag 19 oktober 2007

Ora-kélen # 368

Dartel en met torren in zijn hoofd
Rende hij met afstand te weinig aaibaar
Opwaarts mobiel
Tot in de tovertuin
Van het kosmische slakkenhuis
God is thuis
Fluisterde hij
Ik heb het zelf gezien
Hij had een hersenknetter
Net toen ik vrijmoedig begon
Over het murmelen der dingen
Het bloed horen ritselen
In de tuin der lusten
Wie heeft daarvan terug
Lendenen oh os oh bult met herfstogen
Lukte het maar om te morsen
Met woorden in een zelf-autoriserende taal
Wie zou nog wankelen
Wie zou niet gaten blaffen in de stilte
Van verdriet en sterfelijkheid
En lente’s brand ontsteken
Met komma’s en punten
Uit het hiernamaals
Zoveel moeite zal dat toch niet zijn
Dacht hij
Jou vastbinden met een gedicht
Aan de rolprent van het begeren
Maar daarover later
Basta la pasta

dinsdag 9 oktober 2007

db (vanaf 8 oktober 2007)

8 oktober 2007

Crea-café, Binnengasthuisterrein. Als een nostalgische student zit ik hier koffie verkeerd te drinken. Heb besloten om (weer eens) werk te gaan maken van schrijven, zowel wat betreft stijl (blijven verbeteren) als ook praktisch: hoe mijn teksten ook schriftelijk te publiceren. Mijn plan was van begin af aan: eerst op weblog, en daarna in papieren vorm. Het liefst in eigen beheer uitgegeven. Mooie plannen natuurlijk, maar er moet wel wat van komen! Het Crea-café is een mooie plek om een eerste stap te markeren. Met twee boeken op tafel: ‘Handboek voor schrijvers’, en: ‘New New Journalism’. Het ene boek vanwege van de praktische tips en het andere vanwege de interviews met Amerikaanse non-fictieschrijvers over hun vak. De achterflappen beloven veel inspiratie (hoe kan het ook anders).
Crea is het café waar ik in mijn studententijd vaak zat. De filosofiefaculteit zat in het belendende gebouw. Lang geleden, maar de sfeer is nog steeds prettig rommelig. De studentes gaan een stuk sjieker gekleed en de jongens achter de bar zijn gespierder.



10 oktober 2007

Met Hans en Theo gegeten in het restaurant van de nieuwe bibliotheek aan het IJ, met prachtig uitzicht over het centrum van Amsterdam. Een aanwinst voor de stad, ondanks het lompe uiterlijk, gezien vanaf het Centraal Station. Terwijl de voormalige huisvesting aan de Prinsengracht niet meer was dan een buurtbibliotheek met meerdere etages, is het nieuwe gebouw een grootstedelijk statement. Het is niet een huis met veel boeken erin, maar een locatie gebouwd rond informatieoverdracht, open en vrij toegankelijk. Plus een easy going restaurant met heel redelijk eten. De vormgeving in het gebouw sprak me bijzonder aan; zij ontsprak ruimdenkendheid. Ik was verrukt weer eens een eigentijds gebouw binnen te stappen. Die zijn er nog te weinig in Amsterdam. (Ben benieuwd hoelang de toegankelijkheid zo onbegrensd zal blijven. Ook de publieke ruimte en bibliotheek van het Centre Pompidou (Parijs) begonnen ooit zeer toegankelijk. Gaandeweg werd het een geliefde verblijfplaats voor zwervers en junkies en nam men maatregelen: je kon niet meer zomaar het gebouw in.)
Vervolgens naar het Historisch Café gelopen. Ik was er nog niet eerder geweest. Het thema was: ‘Waarom vertellen historici verhalen?’ Een debat tussen twee geschiedfilosofen. Druk bezocht, zowel jong als oud. Wat me aansprak was het pleidooi om verhalen serieus te nemen als een betoog met een eigen logica (terwijl zij vaak weinig meer status hebben dan die van vermaak). Ook binnen verhalen wordt geargumenteerd; zij hebben hun eigen rationaliteit, in de wijze waarop feiten worden geselecteerd, geordend en verteld (de stelling van Edwin Koster). Bovendien kunnen verhalen iets anders zeggen dan een redenerend betoog, iets dat aan het redeneren ontsnapt. Dit komt dicht in de buurt van het Socratisch gesprek waarin ook het ervaringsvoorbeeld serieus wordt genomen als iets dat een zekere wijsheid in zich bergt. Heerlijk om in een stad te wonen waar zelfs zoiets kan bestaan als een Historisch café!



13 oktober 2007

Gisteren een presentatie gehouden bij de Cliëntenbond van Amsterdam. Onder de titel: Filosofie als alternatief voor therapie? Het was een van de gespreksavonden voor cliënten en ex-cliënten van de geestelijke gezondheidszorg. Ik was uitgenodigd om iets te komen vertellen over filosofisch consulentschap.
Een deel van de avond hebben we gesproken over mijn stelling dat problemen te gemakkelijk worden gemedicaliseerd of verpsychologiseerd. Zoals het labelen van een gemoedstoestand als ‘depressief’, waar je even goed (en beter) kunt spreken van ‘ongelukkig’. Het verschil lijkt een semantische kwestie, maar dan wel één waar veel aan vast zit. Wanneer je een gemoedstoestand duidt als ‘depressief’ leidt dat uiteindelijk naar de medicijnkast. Wanneer je jezelf ‘ongelukkig’ noemt, roept dat hele andere associaties en vragen op, en het nodigt uit tot zelfonderzoek en een bezinning op je situatie. Wat wil je liever?
Onze cultuur raakt meer en meer verziekt doordat we menselijke problemen niet meer existentieel duiden maar medisch. Met enige herhaling lees je in krantenberichten en artikelen dat in Nederland ca 800.000 mensen zouden lijden aan depressie. Ik betwijfel ernstig of dit het geval is, juist vanwege de heersende gemakzucht om te pas en te onpas een gemoedtoestand als ‘depressief’ te labelen. Voor een ‘depressie’ bestaan klinische criteria die zeer afwijken van het alledaagse gebruik van het woord ‘depressief’. Woordgebruik in deze is niet onschuldig.
Het filosofisch consulentschap is van begin af aan (d.w.z. begin jaren 80 van de vorige eeuw) kritisch geweest over de medicalisering van menselijke problemen. En ik zou er nu aan toevoegen: ook over de verpsychologisering ervan. Daar bedoel ik mee dat problemen worden gereduceerd tot de psyche van het individu; alle andere factoren (zoals cultureel-maatschappelijke) blijven onzichtbaar of worden onzichtbaar gemaakt door ze te herleiden tot psychologie. (Bijvoorbeeld door de vraag waarom je er last van hebt, wat je er zelf aan kan doen, en wat het over jou zegt dat het een probleem voor je is.) Een verklaring wordt gezocht in de psychische biografie van de persoon in kwestie, zoals ook de voorgestelde oplossing in dezelfde sfeer blijft: vaardigheidstraining, houdingsverandering, of een van de vele wondermiddelen uit de spirituele trukendoos. Kortom: kijk alleen naar jezelf en niet naar mogelijke sociale misstanden of culturele discrepanties. Verander de wereld, begin bij jezelf en hou het ook bij jezelf. Voilà, de beste manier om mensen politiek en cultureel dom en passief te houden.
Mijn kritiek op de medicalisering van problemen ontmoette de nodige vraagtekens. Bestaat er dan geen psychische ziekte? Voor deelnemers aan de bijeenkomst van gisteravond was dit geen theoretische kwestie. Sommigen leden al jaren aan depressie (al dan niet afgewisseld met manie). Voor hen was het juist een opluchting om te horen dat hun aanhoudende gemoedstoestand niet henzelf aan te rekenen viel maar een ziekte bleek te zijn. Niks eigen schuld of aanstellerij, - al blijft er ruimte voor verschillende manieren van omgaan met deze ziekte, zoals een van hen inbracht.
Ik was blij met de verhalen van de ‘ervaringsdeskundigen’, zoals ze zichzelf noemden. En uiteraard was ik het er mee eens dat er mensen zijn die werkelijk lijden aan een depressie. De vraag is wanneer dit label terecht is. Waar de neiging tot medicaliseren depressie te gemakkelijk betiteld als een ‘volksziekte’ door de criteria op te rekken, zou ik een pleidooi willen houden voor gezonde problemen, inclusief tijdelijke neerslachtigheid, en de moed om ongelukkig te zijn.
Het zou interessant zijn om te onderzoeken waar dan ergens de grens ligt: wanneer is er sprake van een aandoening en wanneer nog niet? Immers, stemmingswisselingen kennen we allemaal; dat is echter nog geen reden om jezelf manisch-depressief te noemen.
De avond eindigde in de kleine uurtjes, nadat we in een groepje nablijvers tal van diepgaande kwesties hadden aangeboord, van zelfmoord en mindfulness tot God en levenslange trauma’s. Het is me al eerder opgevallen: afwijkende gezondheid boort diep.



15 oktober 2007

Het leven van onze Harrie verandert voortdurend. Hij lust nu wel sla, graag zelfs, terwijl hij er enkele weken geleden nog niets van moest hebben. Bij zo’n klein mannetje is dat natuurlijk niet verwonderlijk, al moet ik me dat telkens weer realiseren: hij is in ontwikkeling, en dat geldt ook voor zijn smaak en wat hij in staat is te verteren. Ik verbaas me over mijn neiging om een ander vast te willen leggen op zijn voor- en afkeuren. Al gaat het veranderingsproces bij volwassenen veel trager (in vergelijking met mensjes die net komen kijken) - een soort afvlakkende curve - , dat betekent nog niet (per se) volkomen stilstand en verstarring in eenmaal ingestelde gewoontes en preferenties. Waarom zou iemand dezelfde blijven? Een dwaze gewoonte om een ander op te sluiten in het hok van onveranderlijkheid. Harrie is de permanente uitdaging van mijn gemakzucht. Het enige dat hij daarvoor hoeft te doen is groeien.



17 oktober 2007

Rita Verdonk is uit de VVD gestapt. Volgens peilingen zou zij met een eigen partij veel zetels halen. Dit is niet alleen een bedreiging voor de VVD maar ook voor de radicaal-rechtse partij van Geert Wilders. Zowel op links als op rechts lijkt men volkomen de kluts kwijt. Ook de PvdA doet het slecht in de peilingen, ten gunste van de radicalere SP.
Wat zegt dit over de stand van het land en over het functioneren van de democratie? Glijden we af naar populisme? Of betekent het vooral dat de traditionele partijen onvoldoende mee veranderen met het politieke tij?
De neiging om in het midden te gaan zitten werkt niet. Behalve voor de christen-democraten. Het verhaal van liberalen en sociaal-democraten lijkt ouderwets te zijn geworden. Zij weten zich geen raad met de veranderende stemming onder de bevolking.
Overigens zou het niet vreemd zijn wanneer partijen die al een poosje meegaan op een gegeven moment ten onder gaan. De fractievoorzitter van de VVD, Rutten, schermt met het 60-jarig bestaan van zijn partij, als teken van betrouwbaarheid en stabiliteit. Maar is dat zo? Alles verandert immers, en waarom zou een eenmaal opgerichte politieke partij het eeuwige leven hebben?
De turbulente opkomst van Pim Fortuijn leek het politieke landschap als orkaan volkomen door elkaar te gaan schudden. De gevestigde partijen wisten niet hoe te reageren. Het zou me niet verbaasd hebben als zijn optreden zou hebben geleid tot een ingrijpende reorganisatie van partijen en hun programma’s: splitsingen, fusies, etc (iets wat normaalgesproken alleen een oorlog of een revolutie weet teweeg te brengen). Toen hij werd vermoord, ebde ook de storm weg: de gevestigde partijen konden weer ademhalen. Back to normal, zo leek het.
Maar de politieke werkelijkheid blijkt slechts ten dele te worden bepaald door partijen en politici. De veranderingen zijn niet gestopt met de moord op Fortuijn. Zowel bij de PvdA als bij de VVD heeft men de kans gemist om aan te haken bij nieuwe ontwikkelingen in de samenleving. Pronk zou met zijn linkse koers de SP wind uit de zeilen hebben kunnen nemen, maar hij werd niet gekozen tot partijvoorzitter. En de VVD heeft Wilders noch Verdonk binnen de partij weten te houden, waardoor zij ruimte op rechts laat liggen. De kans bestaat dat zowel de VVD (als vaag-rechtse middenpartij) als de PvdA (als vaag-linkse middenpartij) verder zullen verschrompelen.
Het voordeel van de Alleingang van Verdonk is wellicht dat zij een gematigder en evenwichtiger geluid zal laten horen dan de islamofobe Wilders. Hierdoor wordt hopelijk een radicalisering zoals in België gebeurt met het Vlaams Belang voorkomen. We hebben er met z’n allen niets aan dat een deel van het politieke landschap dermate radicaliseert dat het tot paria wordt voor samenwerking en coalitievorming. Het zou kunnen dat Verdonk met een eigen partij binnen de boot van (voor anderen) acceptabele politiek blijft.
(Ik vraag me af wat een notitie als deze over een jaar waard is. Of over vijf jaar. Misschien is dan de naam ‘Verdonk’, ‘Wilders’ of ‘Pronk’ allang vergeten. Misschien is dan een van de genoemde politieke partijen ondertussen verleden tijd. Of verkeren we door onverwachte gebeurtenissen in volkomen ander politiek vaarwater. Wat is eigenlijk de zin van commentaar op politiek nieuws van de dag?)



20 oktober 2007

Opmerkelijke parallel tussen het socratisch gesprek dat ik gisteren en vandaag begeleidde en de ‘Wouter-tapes’ die ik vanavond heb bekeken: het belang van een inspirerende omgeving.
In een twee dagen durende socratische gesprek met onderwijsadviseurs, georganiseerd door Olga, onderzochten we het thema ‘kennis’. Uiteindelijk bleek niet kennis maar ‘inzicht’ het hoofdonderwerp, en de vraag wat er voor nodig is om tot inzicht te komen. Aan de hand van een casus waarin de voorbeeldgeefster tot een belangrijk inzicht was gekomen naar aanleiding van een opmerking van een inspirerende lerares biologie. (Het voorbeeld speelde zich af op de middelbare school.) Inzicht verwerf je niet in je eentje, was de les uit de casus. Tal van factoren spelen een rol, en een daarvan is een inspirerende omgeving, - in dit geval een lerares die door haar manier van lesgeven interesse wist te wekken en die met wat ze zei iets teweegbracht (waarschijnlijk zonder dat ze dat zelf wist).
In de ‘Wouter-tapes’ wordt Wouter Bos anderhalf jaar gevolgd. Het laatste shot is drie maanden na de laatste verkiezingen, wanneer duidelijk is geworden dat er een kabinet komt met Bos als vice-premier (terwijl hij aan het begin van de tapes de gedoodverfde premier is). De documentaire viel me erg mee. Er was me een tenenkrommende vertoning voorspeld, maar dat zag ik niet. Wel zag ik een aardige, openhartige man die op een moderne manier een politieke campagne voert. Interessant om te zien hoe Bos zich omringde met een soort van denktank, veel adviseurs en sparring partners. En hoe publieke optredens tot in de puntjes werden voorbereid. Brainstormsessies waarin aan het imago van Bos werd gewerkt en waarin werd geanticipeerd op (re)acties van pers en politieke tegenstanders. Jammer dat Bos zelf tamelijk visieloos bleek en bleef; dat veranderde niet door het team waarmee hij zich omringde. (Of had het een met het ander te maken: een team om je heen juist omdat je geen eigen visie hebt?)
Net als de voorbeeldgeefster in het socratisch gesprek opereerde de politicus Bos in een dialectisch veld van individu en inspirerende omgeving. Weliswaar was het inzicht van de voorbeeldgever een persoonlijk inzicht, maar de omgeving speelde een cruciale rol. Iets soortgelijks speelde bij de politicus Bos. Weliswaar was zijn optreden persoonlijk (hij stond alleen in de ring, als boegbeeld van zijn partij), maar dat optreden werd voorbereid, ondersteund en geëvalueerd in een team.
Kun je ook zonder inspirerende omgeving tot inzicht komen? Kun je ook zonder adviseurs en denktank een goede campagne voeren als politicus? Niet uitgesloten, maar in beide gevallen (in het socratisch gesprek en in de ‘Wouter-tapes’) was de rol van de ander belangrijk voor de individuele ‘prestatie’, - of hoe je het ook wilt noemen.
Hoe belangrijk is een inspirerende omgeving voor filosofie? Hoe belangrijk is het voor mijn filosoferen? Ik ben niet verbonden aan een plek of plekken die ik als inspirerend ervaar. Ik zal ze zelf moeten creëren. Heb dan ook al heel lang als motto: organiseer je eigen interesses. Waar ik telkens naar zoek: een vorm bedenken (zoals het filo-café, leesgroepen en cursussen) waarin mijn eigen interesses tot expressie komen en die tegelijk uitnodigend werkt naar de interesses van anderen. Deelnemers leren van wat ik heb voorbereid; ik leer van hun respons, en van het presenteren. Wellicht dat ik op die manier zelf zorg voor een inspirerende omgeving. Zeker is dat ik haar nodig heb.

maandag 8 oktober 2007

Voor op mijn begrafenis (II)

Wat ik op mijn begrafenis ook zou willen horen, zijn enkele van de mooiste gedichten. Ik hoop dat iemand ze zal voordragen met proevende, sonore stem.
Toegegeven, ik ben een tamelijk slechte poëzielezer. Bijna alle gedichten die ik ooit heb gelezen (en ik doe telkens weer een poging) zeggen me niets, raken me niet, laten me koud. De schoonheid of gratie ervan ontgaat me, evenals de gevoeligheid die er uit zou spreken. Zelfs het taalgebruik kan me zelden bekoren, laat staan de boodschap. Pseudo-diepzinnig denk ik vaak, nepfilosofie. En nog vaker: maakwerk, met veel verstand in elkaar gezet. Maar tegelijk wantrouw ik dan mijn oordeel. Aangezien het onwaarschijnlijk is dat de meeste gedichten-in-druk niet deugen, ga ik er maar van uit dat mijn leeskunst onder de maat is. (Graag hoor ik iemand een gedicht aan mij ‘uitleggen’, zodat de regels zich ontvouwen, hun betekenis ontplooien en gaan leven. In mijn eentje slaag ik daar maar zelden in.)
Toch zijn er enkele gedichten die mij weten te bekoren, telkens weer. En een van die gedichten is ‘Ithaka’ van K.P. Kaváfis, een Grieks dichter. Ik zal geen poging doen om uit te leggen wat mij zo aanspreekt, maar één ding is zeker: ik raak er telkens door ontroerd en bevlogen. Zulke krachtige beelden, geladen met inzicht dat mij aanspreekt, iets laat zien dat het leven de moeite waard maakt en weer in herinnering roept. Ik zou willen dat ik vanuit een houten kist zou kunnen terugkijken op mijn leven als een reis naar Ithaka.
Voilà, het gedicht:



K.P. Kaváfis, Ithaka

Als je op je tocht naar Ithaka vertrekt,
smeek dat je weg heel lang mag zijn,
vol avonturen, vol ervaring.
De Laestrygonen en de Cyclopen,
en de toornige Poseidon moet je niet vrezen;
zulke wezens zul je nooit vinden op je weg,
als je denken hoog blijft, als een uitgelezen
bewogenheid je lichaam en je geest bezielt.
De Laestrygonen en de Cyclopen,
de woeste Poseidon zul je niet ontmoeten,
als je ze niet met je meedraagt in je ziel,
als je ziel ze niet voor je ogen plaatst.

Smeek dat je weg heel lang mag zijn.
Dat er vele zomerse morgens zullen zijn
waarop je, met wat een voldoening, wat een vreugde
zult binnengaan in voor het eerst aanschouwde havens;
en dat je moogt vertoeven in phoenicische stapelplaatsen,
en daar goede waren kopen kunt,
parelmoer en koralen, amber en ebbehout,
en zinnestrelende parfums van elke soort,
zo overvloedig als je kunt zinnestrelende parfums;
en dat je naar veel steden in Egypte gaan moogt
om te leren en te leren van de wijzen.

Houd altijd Ithaka in je gedachten.
Daar aan te komen dat is je bestemming.
Maar overhaast de reis volstrekt niet.
Beter dat die vele jaren duren zal,
en dat je, oud al, landen zult op het eiland,
rijk met alles wat je onderweg hebt gewonnen,
niet verwachtend dat Ithaka je rijkdom geven zal.
Ithaka gaf je de mooie reis.
Zonder dat eiland was je niet op weg gegaan.
Verder heeft het je niets meer te geven.

En als je het armelijk vindt, Ithaka misleidde je niet.
Zo wijs als je bent geworden, met zoveel ervaring,
zul je begrepen hebben wat Ithaka’s betekenen.

woensdag 3 oktober 2007

Kort (I)

Wanneer een ideaal van menselijkheid (zoals ‘verlichting’ of een andere zgn volmaakte staat van geest) moeilijk te bereiken valt, en alleen via contact met een ‘Meester’ of in grote zuiverheid, zou je je kunnen afvragen of dat ideaal dan wel zo menselijk is. Vaak moet er fors afstand gedaan worden van het lichamelijke (ascese) of wordt er ronduit levensvijandigheid gepredikt (het zou slechts gaan om de ‘geest’ of om een lichaamsloze ‘ziel’): is dat dan wel wenselijk? Er worden vele boekjes over vol geschreven, maar wie heeft ooit zo’n ideaal van menselijkheid bereikt? Hoe is zo’n mens in de praktijk? En waarom bereiken zo weinigen dat ideaal? Zou dat niet aanleiding moeten zijn om eens te gaan twijfelen aan het mensbeeld dat ons in menige vorm van spiritualiteit wordt voorgespiegeld, in plaats van de verhalen gehoorzaam en kritiekloos voor waar te houden en er je leven op in te richten?

Een heilige is iemand van wie we te weinig weten.

Zolang religies belast zijn met de publieke moraal en de orde in de samenleving, zullen zij een sanctie moeten verzinnen, om als geloofsartikel in te bedden in hun heilige teksten, opdat volgelingen erin zullen geloven én gehoorzamen. Zoals zonde & hiernamaals (christendom) en karma & reïncarnatie (boeddhisme).

Wat is er mis met een cultuur die nihilisme voortbrengt?

maandag 1 oktober 2007

Ora-kélen # 358

God er ligt een toonladder in bed
Rond haar muzieke lichaam
Bungelen noten en kwatrijnen
Manbaar als een sprakeling
En met feestelijke voeten