Levenskunst, filosofie & seculiere spiritualiteit/ Dries Boele

woensdag 30 januari 2008

db (vanaf 30 januari 2008)

.
23 februari 2008

Over Harrie’s ontwikkeling valt vooral te zeggen dat ik me verwonder. Verwondering over de geweldig snelle ontwikkeling. Met name in taal. En hoe hij daardoor steeds weer verandert, als persoontje en in wat hij met de wereld om hem heen doet, hoe deze steeds meer tot zijn beschikking komt, zich ermee relateert, om te exploreren. Alsof er steeds meer luikjes open gaan. Alsof steeds meer mogelijkheden een optie worden, - mogelijkheden die eerder simpelweg niet aanwezig waren. Een opschuivend plafond in zijn bewustzijn. Ik heb de neiging te blijven hangen in hoe hij telkens weer is, en hij gaat verder, alsmaar verder. Een worden dat maar niet ophoudt.
Het heeft weinig zin om de verschillende taalveroveringen nog te noemen. Te veel en te snel om op te noemen. En dat terwijl hij een half jaar geleden nog nauwelijks een woord sprak... Er gebeurt een wonder terwijl ik er bij sta! Tegelijk realiseer ik me hoe ingewikkeld taal eigenlijk is. Dat we dat ooit als mensheid ontwikkeld hebben!

Om toch enkele taalveroveringen te noemen, - ik kan het niet laten; en over een paar weken zal ik ze vergeten zijn, helaas...
Zoals het gebruik van woorden als ‘bijna’ en ‘moeilijk’, - toch geen eenvoudige woorden. Zoals de zelfcorrecties die hij kennelijk pleegt in wat hij zegt door wat hij hoort (niet meer ‘oli’ maar ‘olifant’, en niet meer ‘boei’ maar ‘mooi’, - beetje jammer, want de eerste versies vind ik leuker). Zoals het beginnen te bezigen van verbuigingen en vervoegingen: ‘van oma had [gehad]’, ‘lopen/loop’, ‘dees schaap’. Zoals het zich een voorstelling kunnen maken bij een naam (‘oma en opa van de molen’), bij wat er eerder die dag is gebeurd, en onthouden dat we straks iets gaan doen (‘vliegtuig kijken’, en als je het vergeet, krijg je het te horen). Zoals zoekspelletjes: hij stopt zijn handjes onder een stripboek. Harrie: ‘hand weg?!’, waarna ik ernaar op zoek moet. Is het niet geweldig? Zoals de kleine gesprekjes die we beginnen te voeren; hij vraagt al van alles, en wij kunnen het hem ook doen. Nog geen waarom-vragen, maar vragen om iets te doen, te hebben of te weten. En dat gaat maar door!

Verder begint hij interesse te krijgen voor letters, al zeggen ze hem nog zo goed als niets. Hetgeen wellicht maar beter is: als je eenmaal letters ziet, kun je ze moeilijk niet meer zien. Nu is een ‘H’ nog een trapje en een ‘X’ een molen. Ook kan hij nog koken met plastic letters, samen met houten stukjes wortel, tomaat, zout en peper: een lekker soepje! De enige letter die hij tot nu toe herkent is de ‘O’ (overigens komt ook de ‘Q’ ervoor in aanmerking).



20 februari 2008

Heb helaas weinig tijd. Te weinig om te schrijven wat ik zou willen. Naast werk en gezinsleven blijft er vaak niet veel over, of ik ben te moe.
Toch wil ik (als het kan) elke dag iets doen aan mijn projecten, al is het maar een half uur. Om er in te blijven. Om enige discipline te houden. En continuïteit.
Ik raak gemakkelijk de draad kwijt, als ik enkele dagen helemaal niets heb kunnen doen. Te meer daar het (betaalde) werk dat ik doe mijn volle aandacht vergt; anders wordt het niks. Een soort topsport, - zo ervaar ik het.
Als ik er eenmaal uit ben, kost het me vaak veel moeite om weer in de begeestering van mijn projecten te geraken. Vervelend. Alsof ik naar een andere wereld moet migreren. (Als ik zou doen wat in allerlei ‘feel good’-spiritualiteit wordt gezegd, zoals ‘go with the flow’ en ‘laten gebeuren wat er gebeurt’, dan zou er helemaal niets terecht komen van mijn projecten.) Na een onderbreking duurt het soms enkele dagen voordat ik de draad weer kan oppakken. Daarom is het beter elke dag iets te doen, zo merk ik, ook al is maar het heel kort.
Maar ja, wat kun je doen in een half uur?
Ik zal vormen moeten bedenken, schrijfmallen, een format voor korte inspanningen. Zoals het doen van de tai chi vorm. Dat hoeft niet veel tijd te kosten.
Overigens zou ik evenmin al mijn tijd aan schrijven willen besteden. Ik wil niet los van het dagelijks leven komen te staan: belangrijke voedingsbron en toetssteen. Het leven zelf beschouw ik als mijn enige echte goeroe. Lastig soms om zijn lessen te verstaan...
Maar goed, af en toe wat meer tijd voor schrijven zou niet gek zijn; 3 à 4 uur per dag bijvoorbeeld.
Ik doe mijn best om mijn projecten en ‘werk’ (breed opgevat: cursussen, workshops, trainingen, maar ook leesgroepen en filosofisch café) zoveel mogelijk op elkaar af te stemmen, maar goed, dat is slechts gedeeltelijk mogelijk.
Soms wens ik geheel bevrijd te zijn van de gevoelde ‘must’ om aan projecten te werken. Gewoon werken om het nodige geld te verdienen, en verder vooral aangename dingen doen, met gezin, vrienden, etc. Helaas zit mijn leven niet zo in elkaar. Ik zou er erg ongelukkig van worden.



16 februari 2008

Ben enkele weken geleden begonnen met een cursus tai chi. Dinsdagavond les en elke dag de vorm oefenen. Per les leren we nieuwe posities, totdat we de vorm compleet hebben, maar dat duurt nog even. Vervolgens wordt die vorm alsmaar verder verdiept.

Wat bevalt me aan tai chi?

Tai chi verlegt het zwaartepunt van mijn aandacht van denken naar lichamelijke beleving. Letterlijk: hoe zit ik in mijn lijf?

Als je tai chi opvat als een taoïstische praktijk, als taoïsme in de praktijk, dan valt me een verschil op met filosofie als ‘manier van leven’. Tai chi is niet het leven zelf maar ‘slechts’ een oefening. Klinkt evident, maar is het dat ook wanneer je het vergelijkt met filosofie? Filosofie heeft de neiging zich groter dan het leven te denken, zichzelf als oppermachtig op te vatten, want alles denkend. Een misvatting, uiteraard, maar toch: de magie van het denken verleidt ertoe.
Tai chi zou natuurlijk mijn lust en mijn leven kunnen worden, maar de activiteit zelf valt moeilijk te verwarren met het leven zelf. De tao van het leven is uiteraard veel groter dan de beoefening van tai chi. Goed om me te realiseren: filosofie is ook maar zo’n soort oefening.

Het is evident dat er naast tai chi ook nog andere, vergelijkbare disciplines bestaan. Neem yoga of karate. Kunnen ook als spirituele praktijk worden beoefend. De vraag welke van die disciplines de beste is, is onzinnig. Hooguit kun je je afvragen welke discipline het beste bij je past. Tai chi past nu bij mij, eerder niet. Daarnaast beoefen ik zitmeditatie. Het bijt elkaar allerminst, integendeel. Anderen zullen zich op hun plaats voelen in weer andere praktijken. Allemaal prima.

Een discipline als filosofie heeft de neiging zich concurrerend op te stellen. Zoals ook (monotheïstische) godsdiensten dat doen. Waar ligt dat aan? Wellicht heet het verschil met tai chi: waarheid, en het geloof erin. In filosofie, evenals in (monotheïstische) godsdiensten, speelt de vraag naar waarheid een hoofdrol. Deze vraag is het vehikel, het voertuig in de filosofische zelfverwerkelijking en in monotheïstische verlossing.
Geloof in (het belang van) waarheid wordt als onontbeerlijk voorgesteld in het streven naar geluk. Zei Jezus niet: ik ben de weg, de waarheid en het leven? Alles wat hij gezegd heeft werd als waarheid voorgesteld waarin men diende te geloven, wilde men heil genieten. En zei Socrates niet: wie het goede kent, kan niet anders doen dan het goede? Impliceert dit niet eveneens een geloof in waarheid, als sleutel tot het goede leven?
Nadeel: bij waarheid ontstaat de vraag: wat is waar en wat niet? Deze vraag hoort bij het zoeken zelf. Wie bij voorbaat zegt dat het ook anders kan zijn en het eigenlijk niet uitmaakt wat je denkt, gaat het niet om waarheid.
In tai chi (evenals in zen) is waarheid niet de kwestie; de invalshoek is ervaring, lijfelijkheid, beleving.

Wat ik interessant vond om te horen bij de introductie was dat in het vroegere China families hun eigen tai chi vorm hadden. Ook binnen deze ene discipline bestonden (en bestaan) dus variaties.
Het ontwikkelen van een tai chi vorm was een lang proces. Volgens de verhalen hebben degenen die later bekend werden als meester eerst heel lang dieren geobserveerd, zoals de kraanvogel en de slang, om te zien hoe zij bewegen, hoe zij zich verdedigen etc. Gaandeweg hebben zij die observaties vertaald in wat werkt voor mensen. En daarmee stopte het niet. Nieuwe meesters hebben de vorm verder ontwikkeld.
Hoe ziet een dergelijk proces eruit wanneer je voor tai chi filosofie invult?

De vorm die je in een tai chi school leert en inoefent is een vorm die je je leven lang kunt verdiepen. Al doende ontdek je hoe in je lijf zit en ook in je geest (in de ‘filosofie’ van tai chi wordt niet echt een onderscheid gemaakt tussen beide.) De vorm (de serie posities) is kort (38, als ik het me goed herinner), maar zij kan telkens weer worden herhaald, en die herhaling heeft zin.

Tai chi is op verschillende manieren op te vatten, dient meerder doeleinden: gezondheid, zelfverdediging, spirituele oefening; het is ook een kunstvorm, een soort dans. Zou iets soortgelijks voor filosofie als ‘manier van leven’ kunnen gelden?

In tai chi speelt ‘leegte’ een grote rol. Geest en lichaam leegmaken. Dezelfde soort leegte als in zitmeditatie: ruimte, relatieve afstand, kunnen loslaten. Met andere woorden: hoe mezelf losjes in beheer te krijgen? Met ruimte voor humor en zelfrelativering. In tai chi: een mobiele geest oefenen, door in de beweeglijkheid van het lichaam te gaan zitten. Doel, of beter, om te oefenen: een opgeruimd gemoed. In de oefeningen kom ik tegen wat me bezighoudt of obsedeert, kom ik tegen wat me verhindert om met volle aandacht in het hier en nu te zijn.

Jezelf losjes in beheer hebben: het doet me denken aan het belang van persoonlijk meesterschap in Grieks-Romeinse levenskunstfilosofie. Zelfs met hindoeïsme valt zo een link te leggen: het lichaamsbewustzijn onder het juk brengen van een vrije geest. Allemaal kort door de bocht, uiteraard. Om verder uit te werken.

Een filosofie ontwerpen als een tai chi vorm: dat is waar deze praktijk me toe inspireert!



8 februari 2008

Beleven wij een retour naar traditionele religiositeit? Zal godsdienst wederom een dominante rol gaan spelen in het culturele leven?

Enkele berichten uit de krant.

In de NRC-next van gisteren een artikel van Mohammed Benzakour, onder de titel: ‘Geert bedankt! Was getekend, Allah.’ Ondertitel: ‘Voortdurende islam-bashing van Wilders en consorten bewijst islam juist een dienst.’ Enkele zinnen: ‘Geen religie is de afgelopen jaren zo vaak negatief in het nieuws geweest als de islam. Maar negatieve aandacht is ook aandacht. En het begint zijn vruchten af te werpen.’ ‘De islam lijkt, tenminste in dit land, aan de vooravond te staan van een tweede islamitische Renaissance.’

Op de voorpagina van de Volkskrant van vandaag een artikel met als titel: ‘Katholieke vastentijd moet net zo ‘cool’ worden als ramadan.’ Enkele zinnen: ‘Het imago van de katholieke Vastenaktie moet worden opgepoetst. De katholieke kerk propageert daarom dit jaar de Vastenaktie als de ‘christelijke ramadan’. “Dat we een moslimterm gebruiken heeft ermee te maken dat ramadan een bekender begrip is bij jongeren dan de vasten”, zegt campagneleider Van der Kuil van de Vastenaktie, die woensdag begon.’

Op dezelfde pagina een klein bericht onder de kop: ‘Britse bisschop wil delen van sharia invoeren’ ‘De hoogste geestelijke van de Church of England, Rowan Williams, heeft een storm van kritiek geoogst door te zeggen dat het ‘onvermijdelijk’ lijkt dat delen van de sharia, de islamitische rechtsleer, in Groot-Brittannië worden ingevoerd.’

Tja, waarom ben ik licht verbijsterd wanneer ik dit allemaal lees? Wat verontrust me?

Is het vanwege de alsmaar toenemende berichtgeving in de media met religie in de hoofdrol? We lijken er gewoon aan te raken dat religie wederom een belangrijke rol speelt in het cultureel-maatschappelijke leven. Zelfs een areligieuze krant als de Volkskrant schrijft erover op de voorpagina. Was dit 20 jaar geleden denkbaar geweest? En de media staan hierin niet op zichzelf.

Ook de politiek lijkt afscheid te hebben genomen van niet-bemoeienis met levensbeschouwelijke aangelegenheden. Denk aan de discussie over het verbod op het dragen van de boerka. De islamofobie van Geert Wilders is de luidkeelse exponent van de hernieuwde belangstelling van de politiek voor religie. En andersom? Wat is de betekenis van het feit dat twee van de drie huidige regeringspartijen expliciet religieus zijn? De vraag mag worden gesteld hoe het staat ondertussen met de scheiding van kerk en staat.

Raak ik verontrust vanwege de kennelijk toenemende invloed van de islam in Europese samenlevingen? Ik geef toe, ik ben opgegroeid in een periode dat velen dachten dat religie definitief op haar retour was. Immigranten brachten dan wel een (voor ons) nieuwe religie mee, maar uiteindelijk zouden ook zij inzien dat religie een voorbije zaak is. Het zou misschien enkele generaties duren, maar toch: religie zou tot de verleden tijd gaan behoren. Dachten we. Het is al enige jaren duidelijk dat dit een illusie was. Het is eerder andersom: religie is terug van weg geweest. Of beter: zij verstevigt (weer) haar oude rol. Dat geldt met name voor de islam. Deze godsdienst is zelfs trendsettend.

Ben ik licht verbijsterd vanwege het gemak waarmee en hoe de katholieke kerk zich optrekt aan de vitaliteit en het succes van de islam? Het hernoemen van een eeuwenoude katholieke traditie (de ‘vasten’) in termen van een andere, concurrerende godsdienst (een ‘christelijke ramadan’) geeft te denken over de beweegredenen. Is de katholieke kerk in paniek? Is zij opportunistisch bezig met het versterken van de eigen positie? Ruikt zij een kans om weer in de picture te komen?

Wat mij wellicht het meest verontrust is het feit dat niet-gelovigen of seculieren kennelijk geen aantrekkelijk, interessant, spraakmakend alternatief te bieden hebben. Ik ben niet tegen religie, integendeel. Wel maak ik bezwaar tegen de regressie naar premoderne wereldbeelden zoals die aan de basis liggen van de traditionele religies. Vooral wanneer dat gebeurt bij gebrek aan beter.

De islam groeit (volgens het CBS is het aantal bekeerlingen in Nederland de laatste jaren gegroeid tot 12.000). Christelijke kerken bundelen hun krachten (denk aan de PKN), roeren de trom en proberen ‘cool’ te worden, om mensen binnen te halen. En verder blijft het stil. Er bestaat wel zoiets als humanisme, maar wat heeft dat te bieden? In ieder geval is het geen partij in de strijd om de spirituele aandacht van burgers.

Gaan wij cultureel-maatschappelijk weer gedomineerd worden door premoderne levensbeschouwingen? Als ik kijk naar de toenemende ruimte die zij innemen in het dagelijks nieuws, dan is dat niet geheel denkbeeldig meer. Dit zou toch een aansporing moeten zijn om werk te maken van eigentijdse alternatieven!



30 januari 2008

Zondagavond naar introductieles tai chi geweest. In de Kerkstraat, vlakbij de Amstel. De tai chi school die daar nu zit bleek ook de cursus te hebben verzorgd die ik jaren geleden in de Kosmos heb gevolgd. Klein wereldje. Terwijl er toch veel plekken zijn in Amsterdam waar je aan tai chi kunt doen! Toeval? De voornaamste reden waarom ik in mijn zoektocht op het internet bij deze school bleef hangen, was omdat zij parallelle cursussen aanbieden, zodat ik af en toe ook op een andere avond kan.

De sfeer beviel me. Open, toegankelijk, geen onnodige plichtplegingen. We waren met een klein groepje: twee docenten en vier geïnteresseerden. Er werd het een en ander verteld over tai chi en we deden wat er in de eerste les zou gaan gebeuren.

Bij het doen van de eerste posities herinnerde ik me hoe het ook al weer ging. Al moet ik zeggen: dat was niet voor lang; de derde positie zat al niet meer in mijn systeem... Maar goed, het was dan ook ruim twintig jaar geleden dat ik voor het laatst de vorm deed.

Eerder vond ik tai chi te langzaam. Ik deed liever karate: snel, krachtig, explosief. Al was zo’n les een forse inspanning, ik kwam er altijd fris en energiek vandaan. Ook ben ik een poosje bezig geweest met aikido. Zit qua inspanning tussen tai chi en karate in. Beviel me uiteindelijk minder; teveel nadruk op behendigheid, - althans, zo herinner ik me lessen.

Een hernieuwde kennismaking met tai chi dus. Wat me aansprak in de introductie was de aandacht van de docenten voor de verschillende aspecten ervan: tai chi is een ‘martial art’, maar ook een bewegingskunst, en een spirituele oefening. Met name dit laatste was de reden om weer eens op zoek te gaan.

Levenskunst blijft teveel filosofie. Met eenzijdige nadruk op denken en spreken, eventueel gecombineerd met lezen en schrijven. Door werk van Hadot ben ik deze activiteiten gaan zien als mogelijke ‘oefeningen van de geest’, - zoals hij laat zien in de praktijk van levenskunstfilosofen in de Oudheid. Dat sprak me bijzonder aan, en nog steeds. Inderdaad, filosofie hoeft niet louter een conceptuele bezigheid te zijn, ook al is zij dat in de moderne tijd meer en meer geworden. Een andere opvatting van filosofie is mogelijk: als ‘manier van leven’. Zelfs theorie kan een praktijk zijn, met het oog op het inoefenen van een levenshouding die nodig is voor een goed of mooi leven. Filosofie als een spirituele weg.

Ik juich de renaissance van deze aloude filosofieopvatting zeer toe, en wil er het mijne aan bijdragen. Toch blijft het allemaal erg hoofdelijk. Was dat ook zo in de Grieks-Romeinse levenskunstscholen? Bij Hadot lees ik niets over geestelijke of spirituele oefeningen die het lichaam erin betrekken. Er is bijvoorbeeld wel sprake van een vorm van meditatie (Grieks: ‘meletè’), maar dat betrof vooral het in herinnering roepen van en een bezinning op basisopvattingen en leefregels. Een soort geregelde reminder dus. Of zelfinprenting, zo je wilt. Er was geen sprake van meditatieve praktijken zoals we die uit Oosterse tradities kennen waarin het hele lijf meedoet. Bijvoorbeeld door dagelijkse handelingen (zoals zitten, lopen, theedrinken etc) uitgangspunt te maken voor oefening in aandacht. Door lichamelijke oefening (hatha yoga, tai chi). Of door zang (mantra’s). Misschien werden dit soort oefeningen door Griekse en Romeinse filosofen wel gedaan, maar dan ben ik er nog niets over tegengekomen in de literatuur.

Ik wil de praktijk van het filosoferen niet kwijt, maar aanvullen met praktijken die mijn aandacht uitbreiden naar de rest van mijn lichaam. Ben daarom opnieuw begonnen met zitmeditatie en nu dus ook tai chi. (Behalve in deze praktijken ben ik geïnteresseerd hoe zenboeddhisme en taoïsme een hedendaagse levenskunst zouden kunnen verrijken.)

Waarom tai chi, en niet hatha yoga bijvoorbeeld? Wel, ik zocht naar een manier om iets te doen met taoïsme, aangezien de levenshouding die ik tegenkom in de teksten van Lao Tze en Chuang Tze mij zeer aanspreekt: speels, seculier, ongrijpbaar, uitingen van crazy wisdom. Dat heb ik niet met de spirituele omgeving van hatha yoga: mij te ascetisch en levensvijandig. Ik heb niets met levensovertuigingen die wensen te ontsnappen aan het leven, die een hiernamaals belangrijker achten dan het aardse leven of die voor zichzelf het ‘rad van dood en wedergeboorte’ zoeken te stoppen. Laat mij nog maar honderdduizend keer leven! Ik heb geen enkele behoefte om het aardse leven iets kwalijk te nemen; als er iets mee mis is zullen we vooral naar onszelf moeten kijken.

In een boek van Patricia de Martelaere las ik dat tai chi kan worden beschouwd als oefenplek voor een taoïstische levenshouding. En dat leek me uitermate plausibel. Dat ik daar niet eerder op was gekomen. Als taoïsme ter sprake komt in een les, illustreer ik het meestal aan de hand van tai chi ‘principes’, zoals leeg worden. Maar goed, soms duurt het even voordat je voor de hand liggende koppelingen maakt. Vandaar. Volgende week dinsdagavond beginnen de lessen. Ik verheug me erop.

Ora-kélen # 339

.
Opwaarts mobiel
De metafysische berg bestijgen
Komma
En dan het laagtepunt waarderen
Met de aanblik van een dreunende stad
Inderdaad
Dat weegt allemaal geen drol

maandag 21 januari 2008

Kolom (V): De seculiere vraag naar religie

.
(Column naar aanleiding van een bijeenkomst van het filosofisch café in Hotel de Filosoof, 20-1-08)



Wat betreft levensbeschouwing noem ik mijzelf seculier en niet atheïstisch. Het laatste vind ik teveel eer voor iets waar ik geen affiniteit mee heb: het dienen van een god of goden. Bovendien is het een negatieve term. Als atheïst ben je iets niet. Okay, maar wat dan wel? In de aanduiding ‘seculier’ kan ik mij prima vinden: het leven opgevat als aards en tijdelijk. De term heeft betrekking op de wereld van onze dagelijkse ervaring, een werkelijkheid die permanent in verandering is.

Toch merk ik een behoefte aan religie. Religie begrijp ik dan breder dan godsdienst. Een godsdienst is wel een religie, maar niet alle religies zijn godsdienstig. Er zijn ook religies, zoals het boeddhisme, waarin goden geen of slechts een ondergeschikte rol spelen. Om religie serieus te nemen als menselijk fenomeen en om het kind niet met het badwater weg te gooien, zullen we religie los moeten weken uit haar identificatie met godsdienst, - iets waar veel seculieren louter negatieve associaties mee hebben. Waaraan heb ik dan behoefte als het gaat om religie?

Ik vat religie op als een herverbinden. Opnieuw verbinden wat eigenlijk al een geheel is, maar uit elkaar is komen te liggen. Religie om te herstellen van vervreemdingen.
Ik denk aan het herverbinden van mijzelf met het bestaan als geheel. Het is conditie sine qua non voor mijn bestaan als mens. Toch kan ik mij als cultureel wezen gemakkelijk loswanen van dat geheel, er geen rekening mee houden. De natuur is dan slechts omgeving ten behoeve van eigen gebruik. Religie kan het besef cultiveren deel te zijn van een oneindig geheel, de kosmos. (Persoonlijk zet ik deze verhouding het liefst in evolutionair perspectief: het besef dat wij het product zijn van een proces dat reeds miljoenen jaren gaande is en dat wij omringd worden door andere voortbrengselen van datzelfde proces: dieren en planten.)
Hetzelfde geldt voor de samenleving, de gemeenschap aan mensen. Hoe zou ik zonder kunnen leven? Toch leeft deze geïndividualiseerde tijd met de illusie dat we het in ons eentje zouden moeten kunnen redden. Alsof ik mijzelf genoeg ben. Religie zorgt voor herverbinding met anderen, minstens met geestverwanten, en wellicht ook breder, mits zij in haar referentiekader die openheid bepleit.
Ook biedt religie ruimte aan herverbinden in generationele zin. Bijvoorbeeld door aandacht te besteden aan cruciale gebeurtenissen als geboorte en dood. Ik ben immers onbestaanbaar zonder mijn voorouders. En dat geldt ook voor nageslacht. Ik ben schakel in een levensketen, ook al besef ik dat niet dagelijks.
Tenslotte meen ik dat religie gelegenheid kan bieden om voor herverbinding te zorgen waar het mijzelf als persoon betreft. Zeg maar: hoofd en de rest van het lichaam. In onze cultuur is de neiging groot om geest en lichaam als een tegenoverstelling te presenteren en ook te beleven, terwijl zij welbeschouwd een eenheid vormen. Iets soortgelijks gebeurt in arbeidsdeling: slechts een aspect van menszijn wordt benut. In het leven van een filosoof bijvoorbeeld krijgt denken veel aandacht. Deze vereenzijdiging met slechts één aspect van menszijn vraagt om herstel, willen we onszelf als een geheel, als een ‘individu’ ervaren.

Nu zou je kunnen tegenwerpen dat in al deze herverbindingen reeds door tal van activiteiten wordt voorzien. Er zijn immers cursussen om te ontspannen. We organiseren onze eigen feesten. Er zijn activiteiten, zoals sport en muziek, waarin we iets gezamenlijks kunnen ervaren. Of simpelweg een boswandeling maken. Etc. Waarom dan nog religie?

Deze activiteiten zijn natuurlijk prima. Toch lijkt me dat een religie voordelen heeft. Zij maakt namelijk een toebehoren mogelijk, terwijl we anders op onszelf aangewezen blijven. In deze tijd worden we gedwongen om als autonome éénpitter te functioneren. We worden geacht zelf een eenheid aan te brengen in de veelheid aan invloeden, ervaringen, identiteiten etc. Naar buiten toe een veelheid, naar binnen toe één geheel, -althans, dat zou mooi zijn. Het komt evenwel allemaal op mijzelf aan. Is dat vol te houden? Ligt de nadruk zo niet teveel op het individu? Werkt dat niet juist vervreemding in de hand?
Als gemeenschap van geestverwanten biedt religie een omgeving die individu-overstijgend is, waardoor niet alles meer van mij alleen afhangt. Bovendien bestaat zij in een continuïteit waarmee ik me kan engageren, - wat de vrijblijvendheid overstijgt.
Een ander voordeel van religie is dat zij tradities vormt welke inspirerend kunnen werken, als een vindgroeve aan ervaringen, opvattingen en discussies.
Een belangrijk voordeel van religie is ook haar ervaring met vieren! In alle religies is dit terug te vinden. Religie stelt in staat om een herverbinding niet alleen te beseffen maar ook te vieren, - misschien wel de beste manier om dit herverbinden daadwerkelijk te maken.
Het zou goed kunnen dat herverbinden ook gebeurt in een café of op het sportveld, maar het is dan een bijkomend en toevallig effect. Religie is de omgeving bij uitstek om kunstmatige scheidingen te transcenderen en vervreemdingen te herstellen, juist omdat het haar kernactiviteit is: zij is erop ingericht. Religie ontwikkelt rituelen en andere praktijken (zoals zang en meditatie) die herverbinden tot doel hebben.

Religie heeft dus iets te bieden. Probleem is dat ik geen enkele bestaande religie in aanmerking vind komen voor wat ik van religie verlang. Alle bestaande religies hebben hun oorsprong in premoderne tijden. Hun referentiekader is erdoor getekend, vastgelegd in hun kernopvattingen en hun heilige geschriften. Deze basis lijkt me moeilijk zodanig te hervormen dat religies alsnog up to date kunnen worden gemaakt. Het is als de hardware van een computer: aanpassingen stuiten uiteindelijk op structurele grenzen. Om de nieuwste software te kunnen benutten, zul je op een gegeven moment een nieuwe computer moeten kopen. Mij lijkt dat hetzelfde het geval is met religies. Hun premoderne onderbouw maakt hen ongeschikt voor hedendaagse seculieren. In ieder geval voel ik me er niet in thuis.
Ik zou daarom willen dat nieuwe religies tot ontwikkeling komen die recht doen aan mijn vragen, behoeften en verlangens als seculier. Bestaande religies dwingen tot regressie. Het wachten is op een nieuwe generatie religies: religies niet zozeer met een verleden, maar met toekomst!

dinsdag 15 januari 2008

Kolom (IV): Kan genieten de aarde redden?

.
(Column naar aanleiding van een gesprekje in het programma De Ochtend op Radio Noord-Holland, 14-1-08)


Sinds enige jaren bestaat de Slow Movement: een pleidooi om alles langzamer te doen. Het begon met een protest tegen de opening van een McDonald’s restaurant in Piazza di Spagna in Rome. Dit leidde tot de oprichting van Slow Food (in tegenstelling tot Fast food) in 1989. Slow Food staat voor gezond leven, genieten en diversiteit, en keert zich tegen de standaardisering en industrialisering van ons eetmenu. Het internationale symbool voor dit initiatief is de slak.
Het bleef niet bij Slow Food. Er volgden Slow Travel, Slow Shopping, Slow Work, om er enkele te noemen. Het leidde zelfs tot de creatie van ‘The World Institute of Slowness’ met als doel een Slow Planet. Een vruchtbaar idee kennelijk.
Alles mag langzamer dus, als tegenwicht tegen de alsmaar versnellende wereld. De algemene gedachte bij Slow is dat we onszelf voorbij lopen; we genieten niet, maar haasten ons door het leven. Kortom: de wereld draait dol. Met negatieve gevolgen, niet alleen voor onszelf, maar ook voor het milieu en de leefomstandigheden van arbeiders in de Derde Wereld.
Een mission-statement van Slow Food dat op internet circuleert geeft het aardig weer: “Slow Food is een onafhankelijke organisatie die zich inzet voor lekker, puur en eerlijk eten. We geloven in het recht op het genieten, in eten met een goede smaak die wortelt in de gastronomische traditie. We zetten ons in voor een voedselproductie waarin rekening wordt gehouden met het welzijn van het milieu, de planten, de dieren en onze eigen gezondheid. En we vinden dat de voedselproducenten daarvoor een redelijke prijs betaald moeten krijgen.” Het is niet vreemd dat een aantal Slow-initiatieven geassocieerd wordt met de andersglobalisten-beweging.
Wat heeft dit allemaal te betekenen? De aandacht voor genieten in de Slow Movement spreekt me aan. Vaak krijgen consumentisme en hedonisme de schuld van milieuellende en sociale verloedering. Het alternatief wordt dan in negatieve termen geformuleerd: ‘consu-minderen’ en sober leven. Niet echt aantrekkelijk. Het heeft me nooit erg aangesproken.
Ook lijkt het me geen effectieve strategie. Weinig mensen zullen vrijwillig kiezen voor consuminderen. Het riekt teveel naar armoede, naar schaarste, naar calvinistische zuinigheid. Alsof genieten opnieuw in de ban moet worden gedaan. Terwijl we voor het eerst in de geschiedenis van de mensheid ons kunnen verheugen in overvloed, en in principe voor iedereen (al moet er dan nog wel iets veranderen). De eis van minder en zuinig zal niet werken. Wat dan wel?
Het aanprijzen van de kunst van het genieten lijkt me een goede strategie. Probleem met het huidige consumentisme is immers niet dat mensen teveel genieten maar te weinig. We kopen veel, maar genieten we er ook van? Genieten wordt verward met hebben. En zoals bekend, leidt de focus op hebben tot steeds meer willen hebben. En dus, óp naar het volgende hebbeding. Als een Don Giovanni in de supermarkt. Maar hebben we er ook van genoten?
Genieten is een kunst die je kunt oefenen. De vader van hedonisme, Epicurus, wist het al: we verwachten het verkeerde van genieten. Genieten hangt niet af van veel of groot, maar is een kwestie van instelling. Wie niet kan genieten van een droge boterham en een glas water, kan het ook niet van een Bourgondische maaltijd.
De kunst van het genieten is gemakkelijk, maar je moet er wel wat voor doen en laten. Er valt veel te genieten, elke dag weer, mits we er aandacht voor hebben. En daar zit de sleutel: aandacht. Het hangt er niet zozeer van af wat we doen of meemaken, maar eerder hoe. Dit simpele recept heeft een belangrijke vijand: haast, stress, rusteloosheid, versnippering. Dat zouden we dus moeten laten: tien dingen tegelijk doen.
Kan de aarde gered worden door de kunst van het genieten? Ik zou mezelf belachelijk maken wanneer ik daarop volmondig ja zou zeggen. Maar het zou kunnen helpen. Immers, wanneer we meer zouden genieten, zouden we minder behoefte hebben om alsmaar meer te kopen, en daarmee minder vervuilen. Ook kan ik mij voorstellen dat wanneer je geniet van het leven, je behoedzamer omgaat met wat ons leven mogelijk maakt, namelijk Moeder Natuur. Bovendien zouden we dan minder de neiging hebben om ons geluk alsmaar elders te zoeken; het ligt immers binnen handbereik. Want wat is genieten? Ik zou zeggen, genieten is iets met volle aandacht doen. En dan is Slow zo gek nog niet.

vrijdag 11 januari 2008

db (vanaf 11 januari 2008)

.
13 januari 2008

Afgelopen week twee exposities bezocht waarvan ik me afvraag of zij meer waren dan uitstallingen van historische curiosa.
. Andy Warhol: Other voices, other rooms (Stedelijk Museum Amsterdam)
. Vreemde dingen: Surrealisme en design (Boymans van Beuningen Rotterdam)

Op de Warhol-expo waren vooral films en video’s te zien. Wat me beviel was de opmerkelijke presentie van de kunstenaar. Zijn houding: volstrekte acceptatie jegens anderen en wat er gebeurde, - alsof hij nergens een oordeel over had en voor alles nieuwsgierig was. Tegelijk was er geen enkel werk dat me bij is gebleven. In een van de zalen stonden tientallen monitoren opgesteld met televisieafleveringen die Warhol maakte voor New Yorkse kabelzenders. Wat mijn aandacht trok, was het optreden van Warhol; wat er allemaal gezegd werd door de geïnterviewden beklijfde niet. Iets soortgelijks ervoer ik bij de vele filmfragmenten: het enige dat me eraan kon boeien was de houding van degene die ze gemaakt had. Ik heb me overigens niet verveeld. Het was alsof ik door een enorm droomlandschap zwierf; ook mijn dromen weet ik mij zelden te herinneren.

De expositie in Boymans viel me tegen; wellicht omdat ik er meer van had verwacht. Het surrealisme heeft me altijd bijzonder gefascineerd, - daar ligt het niet aan. Het meeste van het werk had ik al eerder gezien, soms al meerdere malen. Nu hoeft dat helemaal geen bezwaar te zijn. Sommige kunstwerken blijven immers het bekijken waard, ook al heb je ze al vaak gezien. En dat was nu juist wat me teleurstelde in het werk dat tentoongesteld stond in ‘Vreemde dingen: Surrealisme en design’: het was niet meer verrassend en verloor daarmee vrijwel elke impact. Vreemde dingen zijn niet langer vreemd wanneer je ze eenmaal kent.

Ik noem enkele ‘hoogtepunten’ in de tentoonstelling:
. het flessenrek van Marcel Duchamp
. Cadeau (strijkijzer met tapijtnagels beplakt) van Man Ray
. de buste van Venus (met verwisseling van neus en oor) van Salvador Dali
. de Mae West Lips Sofa (een sofa in de vorm van fel rode lippen) van Dali/Edward James
. Het raadsel van Isidore Ducasse (in lap stof en met touw ingepakte naaimachine) van Man Ray
. Witte lustopwekkende telefoon (telefoon met hoorn in de vorm van kreeft) van Dali
. Tafel met vogelpoten van Meret Oppenheim
. een beklede kruiwagen van Oscar Dominguez

Raakte het me? Vond ik het mooi of ontroerend? Zette het me op het verkeerde been? Déjà vu, verder kwam ik niet. Grapjes die geen grap meer zijn, omdat ze niet meer verrassen. Gedateerde humor. Het was alsof er slechts weetjes aan me voorbijtrokken. Voornamelijk kunsthistorisch van belang. De tentoonstelling was overigens mooi en vrolijk ingericht. Als een soort minipretpark, afgestemd op de esthetische toerist.

Vraag die bij me opkwam: als een werk bij herhaalde bezichtiging niet meer boeit, is het dan wel kunst? Of verwacht ik dan het verkeerde van kunst?

Voor beide exposities gold: over de voorwerpen, schilderijen, films, etc zullen vast tal van leuke anekdotes te vertellen zijn (hetgeen ook gebeurde in rondleidingen en documentatie), maar als de werken alleen daardoor interessant worden, wat is dan het verschil tussen een kunstwerk en een historisch of andersoortig curiosum? Wat is het verschil dan met een aangespoelde walvis of de wrakstukken van een neergestort vliegtuig, om maar iets te noemen?

Kennelijk verwacht ik van kunst dat zij mijn ervaring verrijkt. Dat het zien van kunst een verschil maakt, en niet slechts een zintuiglijke prikkeling teweeg brengt die je bij de volgende alweer vergeten bent, - zoals je ook zappend een uur voor tv kan doorbrengen.



11 januari 2008

Afgelopen maandag weer eens naar het Shambhala-centrum geweest. Ik had me voor dit jaar voorgenomen meer aan spiritualiteit te gaan doen. Opnieuw. Niet alleen theoretisch, maar vooral ook praktisch dus. Ik zag op internet dat er een Open Avond was, met lezing en meditatie. Een goede gelegenheid om de draad weer op te pakken.

Twintig jaar geleden kwam ik regelmatig in het Shambhala-centrum (dat toen anders heette: Dharmadhatu), - een Amsterdamse nederzetting van een wereldwijd netwerk dat in het leven was geroepen door Chögyam Trungpa, boeddhistisch leraar, ooit gevlucht uit Tibet na de Chinese inval. Het weerzien na zo’n lang interval dwong me om me af te vragen wat er in de tussentijd is veranderd. Hoe anders zat ik daar ooit, twintig jaar jonger... Om nostalgisch van te worden. En ook weer niet. Ik weet niet of ik weer een twintiger zou willen zijn. Erg veel verwarring in die tijd. Bespeeld door driften en begeerten, en fors gedesoriënteerd over zin en het leven überhaupt. Terugdenkend heb ik vooral gemengde gevoelens.

In die tijd hield ik me intensief bezig met Oosterse religie en spiritualiteit. Met name boeddhisme en hindoeïsme. Ik las er veel over. In India (1985) heb ik me er drie maanden lang in verdiept in een soort participerend onderzoek. Ook woonde ik allerlei rituelen en erediensten bij, hier in Amsterdam. Bijvoorbeeld in de huistempel van Hara Krishna-adept Hayesvara (Hendrik van Teylingen), vertaler van veel hindoeïstische teksten.

Wat me aansprak in het hindoeïsme was het flexibele en veelkoppige universum van deze religie, zich permanent ontwikkelend en van alles incorporerend. (Boeddha bijvoorbeeld wordt beschouwd als incarnatie van de hindoe-godheid Vishnu). Ook houdt het hindoeïsme rekening met de verschillende temperamenten en levensinstellingen van de gelovigen: voor de op activiteiten ingestelde is er de weg van karma-yoga, voor de devotionele mens is er bhakti-yoga, de denkende ingestelde kan terecht in een vorm van jnana-yoga (‘yoga’ opgevat als spirituele weg), etc. Voor ieder wat wils, wat betreft godheden en rituelen. Als ex-christen sprak mij deze zin voor pluraliteit erg aan.

Ik had er ook toen al wel mijn bedenkingen bij (met name bij de verheerlijking van ascese in het hindoeïstische mens- en wereldbeeld), maar die compenseerde ik door de uitzondering uit te vergroten (met name door te focussen op tantra).

In het Shambhala-centrum kwam ik voor het eerst om en nabij 1984; precieze datum weet ik niet meer. Samen met Ellis, mijn toenmalige vriendin, ging ik naar een Open Avond en heb sindsdien aan tal van cursussen, workshops en meditatiesessies deelgenomen. Circa vijf jaar lang. Ik kon mij op een gegeven moment zelfs ‘krijger’ noemen in de traditie van Shambhala, - een stroming binnen het Tibetaanse boeddhisme die speciaal was afgestemd op leken en uitging van fundamentele goedheid (in plaats van de nadruk te leggen op lijden).

En dat was niet het enige. Ik deed ook aan allerlei andere activiteiten, in cursusvorm of zelf opgezet. Niet altijd even succesvol overigens. Zo experimenteerden we een keer in een groepje van 6 met ‘aura-reading’, zonder er veel van af te weten. Mijn oefenpartner was niet in zo’n vrolijke stemming in die tijd. De volgende dag was ik uitermate somber. Alsof ik zijn stemming had overgenomen...

De aanzet tot deze activiteiten kwam van Otto Duintjer, een hoogleraar filosofie. Toen ik in 1982 bij de UvA aan mijn studie filosofie begon was hij een van de meest inspirerende docenten die er rond liepen. Duintjer deed al jaren onderzoek, zowel praktisch als filosofisch, naar ‘alternatieve bewustzijnsvormen’, zoals hij dat noemde; alternatief voor het heersende ‘rationeel-empirische bewustzijn’. Hij was zelf in de leer bij een goeroe in India (Babaji), - hetgeen hem omstreden maakte aan de faculteit. Dat kon mij verder weinig schelen. Door hem kwam ik in aanraking met leef- en denkwijzen die sterk afweken van de mij vertrouwde. Ook de Westerse filosofie verloor haar vanzelfsprekendheid. Ben er nog steeds erg blij mee. Zonder hem zou ik misschien een doorgewinterde rationalist zijn geworden.

Aan het einde van het eerste jaar was er een evaluatie. Een studievriend, Johannes, zei over de colleges van Duintjer dat het allemaal erg interessant was geweest, maar, vroeg hij zich af, was het niet eerder een kwestie van doen? Duintjer reageerde daarop met te zeggen dat, als we dat wilden, we een groepje zouden kunnen samenstellen om in praktijk te gaan brengen waar hij het in de collegezaal over had.

Zo gezegd, zo gedaan. Het volgende collegejaar kwamen we een jaar lang elke woensdagmiddag in een collegezaaltje op het Binnengasthuisterrein bijeen, om onder begeleiding van Duintjer allerlei spirituele praktijken te doen: meditatie, yoga, drukpuntmassage, re-birthing, tai chi, etc. Elk meerdere keren, soms zo’n 6 of 7 weken achtereen; het was dus meer dan eenmalig ruiken. Als hij het niet zelf wist te begeleiden, vroeg hij een bevriende leraar; er werd gezorgd voor kwaliteit.

In dit experimentele jaar maakte ik in hoog tempo en op intensieve wijze ‘kennis’ met een keur aan spirituele praktijken. Het jaar erna kwamen we wekelijks bijeen om mantra’s te zingen. Daarnaast experimenteerden we met vasten (wekelijks een dag, een enkele keer zelfs een week), ontregelende happenings (zoals twee dagen niet slapen en eten) en af en toe drugs. Zeer leerzaam allemaal en ‘mind blowing’: een wereld aan nieuwe ervaringen ging voor me open.

In het kielzog van deze experimenten met spirituele praktijken volgde ik allerlei cursussen en workshops, zoals yoga en tai chi, met name in De Kosmos aan de Prins Hendrikkade, - in die tijd een belangrijk centrum voor tegencultuur en Oosterse spiritualiteit. Vrijdagavond gingen we er ‘meditatief swingen’: op sapjes en blote voeten. (Toch enige nostalgie? Af en toe betreur ik het dat de experimentele sfeer helemaal is verdwenen, dat alles is genormaliseerd en dat ook in spiritualiteit (of hoe je het ook wilt noemen) het marktdenken dominant is geworden. Denk aan de opvolger van De Kosmos: Oibibio.)

Op deze manier kwam ik ook terecht bij het Shambala-centrum, gelokaliseerd in een puntdakig huisje in de Jacob van Campenstraat, achter het Rijksmuseum. Een buitengewoon sympathieke club. Wat me beviel was de sfeer van vrijwilligheid: je kon aan van alles deelnemen, zonder dat je werd lastiggevallen met de vraag of je boeddhist wilde worden. De gedachte was: als iemand er de behoefte toe voelt, zal hij die stap uit eigen beweging wel zetten. Zelf heb ik die behoefte nooit gevoeld.

Wat zocht ik in al die activiteiten? Het was niet louter het plezier van het ontdekken van iets nieuws. Wat meer? Er was een soort urgentie. Het leven ervoer ik als een chaos, ik lag overhoop met mezelf en met de wereld wist ik geen raad. Om eruit te komen wilde ik me per se niet oriënteren aan de religieuze omgeving van mijn jeugd (orthodox christelijk). Maar waaraan dan wel? Ik wilde oude referenties grondig uit mijn systeem verwijderen, bijvoorbeeld door ontregelingen en andersoortige ervaringen en kennis, en tegelijk bracht ik mezelf daardoor nog meer in verwarring. Crisis dus. Crisis en experiment. Met filosofie en de studie als veilige omgevingen die het mogelijk maakten om de verwarring uit te houden, of zelfs te vergroten.

Ben ik eruit gekomen? Wel, ik heb het overleefd en de zwaarste stormen zijn gaan liggen. Heb ik mij weten te verzoenen met mijn kwelgeesten? Nog niet helemaal. Wat heb ik eraan overgehouden? Moeilijk te zeggen; zeker ook veel positiefs. Het hele proces zou me minstens enige mildheid moeten geven ten aanzien van mensen die in de kluwen zitten. Dat gebeurt ook wel, al dien ik daartoe mij soms actief te herinneren aan mijn eigen periode van verwarring en desoriëntatie. De compassie is er niet vanzelf.

Vraag die me bezighoudt: zou ik toen baat hebben gehad bij wat ik nu weet? Of zou ik er niets mee hebben gekund? Was inzicht, kennis of ervaring misschien wel niet wat ertoe deed? Er veranderde in die tijd zoveel in mijn leven. Existentiële migratie (van orthodox-christelijk opgevoed naar, ja naar wat?) was niet de enige verandering, maar waarschijnlijk wel de meest ingrijpende, want uiterst basaal: mijn vertrouwen in het bestaan betreffend. Het voelde heel lang alsof ik met een existentieel zwart gat leefde, en dat is eigenlijk nog steeds niet helemaal over. Wat helpt in zo’n situatie? Kennis biedt enig houvast maar is verder volstrekt ontoereikend. Ervaringen zijn belangrijk, mits je weet wat ermee te doen, hoe ze te duiden etc, en dat is nu precies wat er ontbrak: een existentieel referentiekader waar ik vertrouwen in had. Het heeft me vele jaren gekost om zo’n referentiekader stukje bij beetje weer op te bouwen. En ja, in dat proces spelen kennis en ervaring zeker een rol, mits te koppelen met het eigen ‘waarheidsgevoel’. Het belangrijkste was misschien wel vertrouwen. Het vertrouwen dat ik de massieve onzekerheid wel aankon en genoeg veerkracht had om crises te overwonnen. Gelukkig heeft het me aan dat vertrouwen nooit ontbroken. (Klein uitstapje: ik ben het dan ook volstrekt oneens met Heidegger dat angst de belangrijkste grondstemming zou zijn.) Het gevoel van vertrouwen alleen is echter niet voldoende; het dient vorm te krijgen.

Afgelopen maandag was ik dus weer in het Shambhala-centrum. De inrichting was enigszins veranderd: een kleine verbouwing en nieuwe, frisse kleuren. De sfeer nog hetzelfde. Andere mensen. Behalve Hans. Hij hield de lezing. Over ‘geduld’. Een sympathieke en zachtaardige man.

Vorig jaar voelde ik de behoefte groeien om weer meer te gaan doen dan alleen filosofie (hoe praktisch ik deze ook maak). Gesprekken voeren, lezen, schrijven, nadenken over concepten, mij laten verrijken door nieuwe perspectieven: het zijn allemaal praktijken die ik kan opvatten als geestelijke oefeningen ten behoeve van mijn levenskunst. Met filosofie als voornaamste vehikel. Toch ervaar ik het als eenzijdig. Als je ‘spiritualiteit’ opvat als: inspiratie zoeken, geïnspireerd worden, dan wil ik meer. Het bezoek aan het Shambhala-centrum was een goede aanzet om dit voornemen in praktijk om te zetten. Ben benieuwd wat een hernieuwde kennismaking met boeddhisme en aanverwanten zou kunnen brengen.

Een extra motivatie: begin maart geef ik een cursus bij de ISVW. Titel: ‘Opgeruimd gemoed’. Boeddhisme en taoïsme vormen de helft van het programma (naast Epicurus en Stoa). Ik zou de cursus kunnen geven op basis van wat ik reeds in huis heb. Ik wil de gelegenheid evenwel aangrijpen om het een en ander op te frissen en te verdiepen. Niet alleen theoretisch, maar ook praktisch. Het thema van de workshop noopt tot koppeling aan de eigen ervaring, niet alleen van de deelnemers maar ook van mijzelf.

donderdag 10 januari 2008

Ora-kélen # 6

.
Toen hij zag dat het goed was
Schreef hij de koning een brief
En prees de maagd en haar borsten
Zo zal het genoeg zijn dacht hij
Maar toch moest hij met haar trouwen