Levenskunst, filosofie & seculiere spiritualiteit/ Dries Boele

zaterdag 24 mei 2008

Aantek (IX). Enkele misverstanden & onvruchtbaarheden in verband met religie met het oog op de toekomst

.
Religie is niet hetzelfde als godsdienst.
Alle godsdiensten zijn wel een religie, maar niet alle religies zijn ook een godsdienst. De belangrijkste aanwijzing hiervoor is het boeddhisme: het figureert in alle boeken over wereldreligies, maar goden spelen in het boeddhisme geen rol, of slechts een bijrol.
Alleen al etymologisch gaat het om verschillende zaken. ‘Religie’ gaat terug op een woord in het Latijn dat ‘herverbinden’ betekent; ‘godsdienst’ betekent wat het woord zegt: het dienen van een god of goden. Hoe kan men dan menen dat het om exact hetzelfde gaat?
Door religie ruimer op te vatten dan godsdienst is het mogelijk om nieuwe, seculiere vormen van religie te concipiëren.

Geloof is niet per se hetzelfde als niet-zeker-weten. Geloof is eerst en vooral een speciale vorm van vertrouwen.
De (christelijk gemunte) term ‘geloof’ is een vertaling van het Griekse ‘pistis’. Dit woord heeft echter ook de betekenis van ‘vertrouwen’, - hetgeen mij een zinvoller vertaling lijkt, want algemeen menselijker.
Geloof als niet-zeker-weten is gedefinieerd vanuit het perspectief van de vraag naar zeker-weten. ‘Geloof’ is een begrip in de aanval dan wel verdediging: ‘weten’ is niet waar het om gaat. (Gaat dit ook nog terug op de ‘(god)wetenden’ uit de begintijd welke door het katholieke christendom werden bestreden: de gnostici?). Of ‘geloof’ is een aangevallen begrip: niet serieus te nemen want nog geen zeker weten. Van wetenschappelijke zijde wordt ‘geloof’ dan ook veelal in één adem genoemd met ‘bijgeloof’, oftewel: niet iets om serieus te nemen, en beter nog: om te bestrijden.
Vertrouwen, echter, is een veel vruchtbaarder connotatie. In de sfeer van religie zou het dan vooral gaan om basisvertrouwen: vertrouwen stellen in de betrouwbaarheid van het bestaan. (In het Duits spreekt men van ‘Gottesvertrauen’.)
Geloof opgevat als (basis)vertrouwen komt aan iedereen toe, ook aan de zgn ongelovigen. Immers, wie kan zonder vertrouwen?
Anders gezegd: opgevat als vertrouwen bestaan er geen ongelovigen (behalve de radelozen).

Religie is niet hetzelfde als spiritualiteit. Religies kennen wel een spiritualiteit, maar een spiritualiteit is nog geen religie. Spiritualiteit is gerelateerd aan persoonlijke beleving en zorg voor het zelf. Religie is gerelateerd aan een vorm van gemeenschappelijkheid; religie doe je niet in je eentje, maar gezamenlijk.
In filosofie kan sprake zijn van spiritualiteit (levenskunst), ook al ontbreekt de gemeenschappelijkheid van religie.

Atheïst’ is niet zo’n handige term; hij stelt het geloof in een God of goden centraal, - een atheïst gelooft immers (iets) niet. Een negatieve term dus, - ik zou zeggen: teveel eer voor hetgeen wordt afgewezen. ‘Seculier’ is een veel vruchtbaarder term: zelfstandig en met inhoud; hij duidt op tijdelijkheid en in-de-wereld-zijn.
‘Seculier’ is (wat mij betreft) een positie voorbij de traditionele religies, een die ruimte laat aan nieuwe invullingen van religiositeit, een begrip met toekomst. D.w.z. ‘seculier’ is niet een positie naast de bestaande religies; zij zal zich dan nog wel tot volwaardig alternatief moeten ontwikkelen.

Het is een onvruchtbaar misverstand om te menen dat Europa ooit volledig christelijk is geweest. Het christendom was (en blijft) een geïmporteerde godsdienst, met als basis het Midden-Oosten (en dit leidt welhaast onvermijdelijk tot vervreemdingen, maar dat is weer een ander verhaal). Het christendom heeft zich verspreid langs de heerwegen van het ondergaande Romeinse Rijk.
(Opvallend blijft dat in Europa het katholicisme zich voornamelijk breed heeft weten te maken op het grondgebied van het Imperium Romanum (met uitzondering van Polen en Ierland); daarbuiten vond het protestantisme vruchtbare bodem. Hoe zou dat komen?)
Inheemse religies zijn in het ondergrondse van de Europese culturen altijd een rol blijven spelen. Ook (of misschien: met name) in de zgn Middeleeuwen: de invloed van Germaanse, Griekse en Romeinse godenwerelden bleef toen onverminderd doorgaan; in de steden was de Kerk aan de macht, op het platteland bestonden tal van mengvormen. Keizer Karel had alle reden om rond 800 een uniformisering van het geloof door te voeren, c.q. op te leggen. Of de basis, de bevolking zich dat ook restloos heeft laten welgevallen is de vraag.
In een ooit niet-christelijk Europa is het niet vreemd dat ‘heidense’ rituelen weer de kop opsteken zodra het christendom zijn culturele dominantie kwijtraakt. (Dit is een belangrijk verschil met de VS.)
Secularisme kan ook gezien worden als een herleven van oer-Europese religiositeit.

donderdag 15 mei 2008

Aantek (VIII). De opvoedende taak van filosofie

.
Heeft filosofie, heeft een filosoof een opvoedende taak?

Is het niet de taak van filosofen, vanouds en nog steeds, om te onderzoeken wat menswaardig is, zowel in het persoonlijke als in het cultureel-maatschappelijke leven? Is de filosofiegeschiedenis niet een catalogus van pogingen om menswaardigheid te herdefiniëren, in het licht van veranderde omstandigheden? En zijn de herijkende teksten niet tevens opvoedend of vormend bedoeld, voor zowel de schrijver als de lezer?

Wanneer ik Plato lees, lijkt de opvoedende taak onontkoombaar met het optreden van een filosoof verbonden. Wat doet Socrates anders in de Dialogen? Wijsbegeerte als een psychagogie.
Plato kent daarbij een belangrijke rol toe aan het spreken (mits doortrokken van zijn filosofie, uiteraard), zoals blijkt uit deze (uit de Phaedrus afkomstige) uitspraak:
‘Is redekunst, in het algemeen gesproken, niet een soort zielenleiding-door-middel-van-woorden, niet alleen in gerechtelijke en andere openbare bijeenkomsten, maar ook in particuliere bijeenkomsten? En is zij niet dezelfde zowel in geringe als in belangrijke aangelegenheden? En is het beoefenen ervan – het juiste beoefenen tenminste – niet even eervol in onbeduidende als in gewichtige dingen?’

Vraag: waarin wil een hedendaagse filosofie vormen? Waarheen wil zij leiden? En met welke middelen?

Een vooraf: filosofie beoefenen is in de eerste plaats een oefening van de geest voor mijzelf, ook al gebeurt dat (het liefst) mét anderen. Filosofie is voor alles zelfoefening. Anders gezegd: zorg voor het zelf; - zonder dat element is het wat mij betreft geen filosofie (maar beleren of intellectueel boekhouden, of wetenschap).
Door met anderen te filosoferen, wordt het ook een uitdagen van de ander, zoals de ander dat ook met mij doet, mij te denken geeft: inspirerend, toetsend, kritisch, onderzoekend.
Filosofie en consumeren sluiten elkaar uit. Filosoferend zet ik hoe dan ook mijzelf op het spel. Louter consumptie is mogelijk, bijvoorbeeld van ideeëngeschiedenis: weetjes, theorietjes, overzichten, - leuk, en niet onbelangrijk als basis, maar wat heeft het met wijsbegeerte van doen?

Gezien mijn werk als filosoof ontkom ik niet aan de vraag, of en waarin ik anderen wijsgerig wil begeleiden of uitdagen. En heb ik daarin al enige duidelijkheid (of val ik anderen slechts lastig met een zwalkend denken)?

Wanneer ik filosoferend mijzelf op het spel zet, waartoe dan? Wat zijn voor mij ondertussen ijkpunten? En hoe wil ik daarin oefenen en uitdagen?

woensdag 7 mei 2008

Aantek (VII). Toekomstig denken & de vraag naar vooruitgang

.
Een toekomst voorbij de traditionele religies als ideaal poneren laadt natuurlijk de verdenking op zich van naïviteit en utopisme, zeker wanneer je daarbij uitgaat van een nieuwe generatie religies. Inderdaad. Wat mij evenwel interesseert om te onderzoeken – ik wil het niet te snel opgeven – , zijn de volgende vragen: wat is nodig om dat ideaal realiteit te laten worden? En wanneer het irrealistisch blijkt te zijn, waarom dan? Waarom zou het onmogelijk zijn om een levenswijze en een beschaving te realiseren welke de traditionele religies achter zich hebben gelaten?

Kun je met het oog op de toekomst spreken van vooruitgang? Naar puur menselijke maat misschien, ja. Ik leef liever in een open, democratische samenleving dan in een religieuze dictatuur, om maar iets te noemen. Ook al is het mogelijk dat we ooit weer in zwaar repressieve tijden komen te leven, we hebben weet van wat wenselijk is. Wanneer je het concept ‘wenselijkheid’ accepteert, veronderstel je een ideaal, en de mogelijkheid van een meer en minder. Je kunt vooruitgang boeken ten aanzien van een ideaal.

Het criterium van de menselijke maat zou ik in samenspraak willen brengen met een beschouwingswijze die het menselijke in een breder en oorspronkelijker kader plaatst: een evolutionair perspectief.
Theoretici van evolutie-in-het-algemeen blijven erop hameren dat ‘vooruitgang’ in dit reeds miljarden jaren durende proces geen betekenis heeft, behalve in zoverre een soort zich succesvol weet aan te passen aan nieuwe of veranderde omstandigheden. Mijn vraag: geldt hetzelfde voor culturele evolutie, d.w.z. de evolutie waarin mensen een hoofdrol spelen?
Zijn wij niet de enige soort die de processen waar we zelf onderdeel van uitmaken kunnen begrijpen (tot op zekere hoogte) en (daardoor) kunnen bijsturen, in een door ons gewenste richting (in zoverre we de impact van die wenselijkheid kunnen overzien)? M.a.w. krijgt ‘vooruitgang’ niet een andere betekenis en zin in het kader van culturele evolutie, vergeleken met dat van evolutie-in-het-algemeen?
Hoe het ook zij, aanpassing aan nieuwe of veranderende omstandigheden blijft ook voor mensen en hun culturen een onontkoombaar criterium, zo lijkt me. Gemeten aan dit criterium kun je zeggen dat er culturele gewoontes, denkwijzen en levensbeschouwingen bestaan die ouderwets zijn, want niet in staat stellend tot succesvolle aanpassing. Met hetzelfde criterium kun je spreken van een noodzaak om referentiekaders etc te herzien of opnieuw uit te vinden, met het oog op een levenswijze en cultuur met toekomst. (Dit laatste is wat mij drijft.)

Een speculatieve oprisping: alles wat leeft ‘wil’ een bloeiend leven. Een boomzaadje heeft als ‘doel’, in aanleg: een volgroeide, bloeiende boom worden. Ook als dat niet lukt, blijft dat ‘doel’ geldig; het is verondersteld in ‘niet-lukken’.
Geldt niet hetzelfde voor mensen. De vraag is: wat is voor mensen, wat is voor mij een bloeiend leven? Gelukkig is daarop geen eenduidig antwoord.
Dieren en planten verschillen in de mate dat zij iets kunnen doen om dat bloeiende leven te bevorderen of om hindernissen uit de weg te ruimen, maar zij blijven in hoge mate afhankelijk van hun omstandigheden. Mensen hebben in de loop van hun evolutie de capaciteit verworven om hun ontwikkeling zelf ter hand te nemen. (De vraag naar zin en doel van het leven is inherent aan de zin en het doel van het menselijk leven. Anders gezegd: een bloeiend leven is voor mensen een open vraag; hem stellen maakt er onderdeel van uit.) Ook hebben we meer en meer greep gekregen op onze omstandigheden: we kunnen iets doen aan ons ongeluk. (Waar een boomzaadje afhankelijk is van de plek waar het wortel schiet of en in welke mate het zal uitgroeien tot een bloeiende boom, zo zijn mensen in staat hun eigen bos te organiseren.)
Is dat geen vooruitgang? Is het geen vooruitgang (vergeleken met dieren en planten, en met eerdere stadia van menselijke ontwikkeling) dat mensen meer en meer inzicht hebben ontwikkeld in de processen waarin ze verkeren, met als gevolg dat ze die processen ten eigen bate kunnen aanwenden of bijsturen?
(Is dat inzicht niet de enige zinvolle betekenis van wat ‘Verlichting’ heet? En als dat zo is, hoe kan men dan bezwaar maken tegen Verlichting? Dat bezwaar (welk ook) is immers zelf een bijdrage eraan! Een bijdrage aan een metabewustzijn wat betreft de processen waarin we verkeren. Met name het getuige zijn van het functioneren zelf van ons bewustzijn, inclusief magie en zelfbegoocheling: is dat niet de grote, niet te onderschatten winst ten aanzien van de afgelopen millennia, wat betreft cultureel-menselijke evolutie?)

dinsdag 6 mei 2008

db (vanaf 6 mei 2008)

.
15 mei 2008

Sinds kort zegt Harrie ‘ik’ en ‘jij’, ‘mij’ en ‘jou’, ‘van mij’ en ‘van jou’. Het blijft wonderlijk om het uit de mond van zo’n klein kind te horen. Niet meer alleen ‘Harrie’ en ‘papa’ dus, maar ook ‘ik’ en ‘jij’. Ik was altijd benieuwd hoe dat zou gaan. Met name de omkering. Immers, als de spreker ‘ik’ zegt, dan zit dat woord niet meer aan hem vast (zoals bij ‘papa’), maar is het ‘jij’ voor degene die het hoort. ‘Ik’ is tegelijk ‘jij’: dat leek mij verwarrend, maar van verwarring merk ik niets bij Harrie. Hij verwisselt van persoonlijk voornaamwoord net zo gemakkelijk als hij andere woorden gebruikt.
Zondag hoorde ik hem tegen een kindje in de speeltuin zeggen, ‘dit is van mij’ wijzend naar een schepje, en het andere kindje kwam het hem zowaar brengen...
Nog een leuke monoloog, naar aanleiding van een plaatje in een kinderboek: ‘dat een kindje; ik ook een kindje; twee kindjes’. Fantastisch, niet?
Gisteren noemde Harrie me bij mijn naam. Hij kwam de kamer binnen gedrenteld en zei ‘Dries’, terwijl hij mij aankeek. Ik vond het bijzonder ontroerend om dit te horen uit de mond van m’n eigen kind. Uit hoe anderen mij aanspreken had hij kennelijk opgemaakt dat papa ook een naam heeft.


6 mei 2008

Gisteren met Hans naar ‘Into the Wild’ geweest. Van verschillende kanten had ik lovende geluiden gehoord over de film. Met enige verwachting ging ik naar het Cinecenter bij het Leidseplein. De film wist me echter niet erg te boeien. Het hoofdpersonage bleef buiten me staan; ik wist me er niet mee te identificeren. Mooie plaatjes, ja, van Californië tot Alaska, een aantal semi-heroïsche daden, zoals een levensgevaarlijke kanotocht, en ‘on the road’-scenes, zoals hippiefeesten, ‘jumps’ op goederentreinen en andere zwerversromantiek. Maar waarom kregen we dit nu allemaal te zien?
Op weg naar huis bleef ik me afvragen wat er voor mij aan schortte. Waarom wist de film mij niet te raken? Anderen zullen toch hun redenen hebben gehad om hem aan te prijzen.
Wat is het thema van de film? Op z’n best zou je ‘Into the Wild’ kunnen beschouwen als een soort exorcistische film: een jongeman (en het verhaal schijnt te zijn gebaseerd op werkelijke gebeurtenissen), net afgestudeerd, is zo ziek van z’n ouders, de kleinburgerlijke omgeving, de kerk etc, dat hij twee jaar lang op zoek gaat naar de gezondheid van zijn ‘ware zelf’. Een zelfreinigingsactie dus: de hoofdpersoon (die zichzelf op een gegeven moment ‘Alex the Supertramp’ noemt) zoekt zich te bevrijden van de rottigheid en vervormingen die hij heeft opgelopen in jeugd en opvoeding. Mooi thema, maar wat gebeurt er mee?
We krijgen een jongeman te zien die zich in allerlei pittoreske decors beweegt, enkele opmerkelijke ontmoetingen heeft, volzit met boeken in zijn hoofd, bij alles een passend citaat heeft, overal ascetisch buiten blijft en met de ambitie rondloopt om over zijn avonturen een boek à la ‘Walden’ te schrijven. Zelfheroïficatie. En natuurlijk wordt hij een keer in elkaar geslagen en raakt hij hier en daar in de war: de cliché’s uit het zwerversromantische genre worden niet gemist. Uiteindelijk gaat hij dood aan giftige bessen in Alaska, terwijl hij wordt tegengehouden door een te wilde rivier die hij niet kan oversteken om nog in de bewoonde wereld te geraken voor hulp, nadat hij ontdekt heeft dat het toch om de ander gaat.
Daar komt bij dat de film niet het min of meer smeuïge relaas is van een postacademische avonturier, maar wordt gepresenteerd als een spiritueel groeiverhaal, met pretentieuze tussentitels groot in beeld. Zoals ‘Geboorte’, ‘Volwassenheid’ en ‘Wijsheid’... Dan heb je als filmauteur ook iets waar te maken. Maar gebeurt dat ook?
Wat me het meest trof was de inenging van het verhaal tot individueel-psychologische proporties. Alles had een gezicht, meer niet. En verder veel belevingsexhibitionisme.
Nu kun je zeggen dat een speelfilm niet anders kan zijn dan een verhaal gedragen door personages. Maar moet daarom ook het verhaal beperkt blijven tot het louter persoonlijke? Een bredere context kan wel degelijk aan de orde komen in een film, zo lijkt me, bijvoorbeeld in wát je een gezicht geeft en ook door de montage.
Andere vraag: is het nodig dat een verhaal over iemand die opruiming houdt in zijn psychische huishouding ook aandacht besteedt aan de context? Niet wanneer je een leuke road-movie maakt; wel als je een spirituele film wilt maken.
Zowel de oprispingen van de jongeman als ook de manier waarop de film is gemaakt negeerden echter elke cultureel-maatschappelijke dimensie. Er worden onderweg excursies gemaakt, zoals enkele obligate uitstapjes in de wereld van hippies, maar zij hebben verder weinig met het verhaal van het hoofdpersonage te maken. Als Alex in een hippiegezin was opgegroeid zou het nog enige narratieve relevantie kunnen hebben gehad, maar dat was helemaal niet het geval: de vader was een briljante NASA-werker (geweest) en verder leek het gezinsleven vooral te worden gedomineerd door kleingeestigheid en verkeerde keuzes, - althans, zo werd het in de film voorgesteld. Ook de spiegelverhalen binnen de film (zoals die van een rondtrekkend stel met relatieproblemen, een hitsig meisje en een oude man die ooit zijn vrouw en kind is verloren) draaiden louter om het persoonlijke.
Vanwaar deze inenging? Is het omdat het een Hollywood-film is: met zelfcensuur omwille van het grote publiek? Is het eigen aan de Amerikaanse (of breder: Westerse) interpretatie van levensprocessen: de reductie van alles tot het individueel-psychologische?
Klein voorbeeldje. Als in de film met een enkele zin wordt gezegd dat de hoofdpersoon óók vanwege zijn religieuze opvoeding is weggelopen naar de wildernis, waarom is daarvan dan helemaal niets te merken in het verhaal? Of moet dat blijken uit het feit dat jongeman zichzelf vol pompt met boekenwijsheden (van Tolstoi tot Thoreau) en aldus zijn belevingswereld behangt met alternatieve betekenissen?
De enige meer uitgewerkte referentie naar iets ruimers dan de jongen zelf is de beroerde familiale context waarin hij is opgegroeid, en deze wordt dan weer gereduceerd tot, jawel, het individueel-psychologische en relationele: altijd ruziemakende ouders, een te hard werkende vader met nog een gezin elders, de verkeerde keuze van de ouders voor elkaar, de zus die haar broer adoreert, e.d. Nu kan dat ingrijpende gevolgen hebben, uiteraard, maar is het ook het enige wat er over te zeggen valt?
En breder: wat willen de makers van de film nu eigenlijk communiceren met het oog op de thematiek? Is het voldoende om alles in de sfeer van het persoonlijke te houden wanneer je je wilt bevrijden van schadelijke invloeden uit je jeugd en opvoeding?
Is dit de reden waarom ik de film onbevredigend vond?
Een personage kan nog wel ‘self-absorbed’ zijn, maar daarom hoeft een film over hem dat nog niet te zijn.
Desondanks was de film de moeite waard, niet vanwege het verhaal maar als fenomeen: wat de onderwerpbenadering zegt over de cultuur waarin de film gemaakt is en/of over de beperkte horizon van de makers. De thematiek heeft potentie, maar er blijft teveel onaangeroerd en onuitgewerkt om de film tot een betekenisvol epos te maken.
Misschien is men te dicht bij het werkelijk gebeurde verhaal gebleven en hoe dat werd verteld door de betrokkenen, inclusief de teruggevonden dagboeken van de hoofdpersoon. Van een film verwacht ik meer, zeker wanneer men een spiritueel drama wenst te creëren. Of stel je pretenties bij, als filmmaker. Als alternatieve avonturenfilm was ‘Into the Wild’ best aardig geweest.