Levenskunst, filosofie & seculiere spiritualiteit/ Dries Boele

zaterdag 22 juli 2017

Wat is het bovennatuurlijke? Iets anders dan wat je denkt?

Wat is het bovennatuurlijke? Is het een andere werkelijkheid dan de onze? Leven wij in een natuurlijke werkelijkheid en is er dan ook nog een andere?

Of is het bovennatuurlijke een wereld waarin we verkeren wanneer we niet vanuit de dagelijkse werkelijkheid leven? – maar in gedachten, bijvoorbeeld, of in een wereld van mogelijkheden, zonder contact te maken met wat werkelijk is.

Het bovennatuurlijke is een wereld voor ons, dat wil zeggen: voor ons als denkende wezens. Een wereld die nooit werkelijkheid wordt, omdat we gevangen zitten in een web van woorden en verwijzingen. Een wereld waarin alles een denkgestalte aanneemt, - een denkgestalte die we voor de werkelijkheid houden.

En met een beetje filosofische scholing zullen we zeggen dat die wereld nooit de ‘echte’ wereld zal zijn, nooit de ‘wereld op zich’, aangezien we het altijd zullen moeten doen met een wereld zoals zij ‘voor ons’ is. We kunnen immers nooit uit de door onszelf gesponnen cocon van het denken breken, - althans, wanneer je jezelf voluit identificeert met je denkende ik en slechts dat voor werkelijk houdt wat je ook kunt denken.

Inderdaad, leven in een dergelijke wereld is het bovennatuurlijke in hoogsteigen persoon. Het is existentiële vervreemding die in zichzelf is gaan geloven.

Hoe dit geloof te herkennen?

Wanneer iemand zijn denken fors belangrijker acht dan de zintuiglijkheid van het lijfelijke bestaan, dan is de kans groot dat je met een bovennatuurlijk geloof te maken hebt. (Filosofisch gesproken: de ‘ware werkelijkheid’ versus de ‘zintuiglijke werkelijkheid’. Oftewel: de werkelijkheid van waarheden, - anders dan de werkelijkheid van de zinnen.)
Of wanneer iemand niet zonder een definitie kan (en het liefst met bewijs) van zijn grootste houvast in het bestaan.
Wanneer iemand zwijmelt over het 'mysterie van het bestaan' puur en alleen omdat er iets blijkt te zijn dat ontsnapt aan zijn denken.
Wanneer iemand praat over lijden als ware het een denkmogelijkheid waarvoor een 'redelijke' oplossing gevonden dient te worden.
Wanneer iemand praat over ‘structuren’ in de werkelijkheid, als zou er heil van te verwachten zijn, zoals partijideologen ‘structuren’ proberen op te zetten om een ver-van-hun-bed-show onder controle te krijgen en macht te behouden over de dagelijkse veranderingen.
Wanneer iemand praat over ‘lust’ met de diepte van een gedachte.

Ook wanneer iemand het over de ‘natuur’ heeft als iets waar hij zelf niet bij hoort, of slechts ten dele: dan is het zeker dat het bovennatuurlijke voor hem een realiteit is; hij meent ervanuit te denken en te spreken.

Wanneer iemand het over ‘liefde’ heeft als iets goddelijks, - hetgeen impliceert dat het eigen zinnelijke bestaan er een van liefdeloosheid is. Hetzelfde geldt voor degene die meent dat ‘God goed’ is; ook dit impliceert het een en ander over het niet-goddelijke bestaan.

Wanneer iemand meent niet zonder geestelijk houvast te kunnen, dan is het bovennatuurlijke niet ver weg, - en dat geldt ook voor ideeën.
Wanneer iemand meent dat er niets zou zijn zonder God, dan geeft hij daarmee te kennen dat hij niet in staat is te genieten van het feit te bestaan. In zijn armzalige geest (want vervreemd van zijn lichamelijkheid) zoekt hij bodem in de absolute uitvergroting van diezelfde geest, dan ‘God’ geheten. Oftewel: God als het ultieme bewustzijn.
Wanneer iemand over de ‘dood’ praat als het grote kwaad, dan weet je dat hij zich denkend buiten het natuurlijke leven plaatst.
Wanneer iemand ‘zin’ tot een bovennatuurlijke aangelegenheid maakt (als zijnde ‘afhankelijk van God’), dan weet je dat hij vooral in zijn hoofd leeft en dat dat hoofd zich heeft losbewogen, geabstraheerd van de rest van zijn lijf.
Wanneer iemand alles via God laat lopen, dan weet je dat hij bezeten is van denken en het zelf niet doorheeft.
Wanneer iemand zijn sterfelijkheid prijst om niet onderworpen te hoeven zijn aan ‘eeuwig lijden’, dan weet je: ik heb te maken met iemand met een dodelijke afwijzing van het leven en dus van zichzelf.
Wanneer iemand genietingen als een ‘troost’ voorstelt, dan weet je dat je met een verwrongen geest van doen hebt.

Geloof in het bovennatuurlijke is een misvorming als gevolg van zelfopsluiting van de geest. Hij probeert alles om te ontsnappen aan zichzelf, maar zoekt de oplossing in de verkeerde richting: nog meer geest, - oftewel: het bovennatuurlijke. (En er bestaat zeker ook een seculiere versie van het 'bovennatuurlijke'! Zij wordt met name gecultiveerd in filosofie.)

Het geloof in het bovennatuurlijke geeft permissie om te ontsnappen aan het 'gezonde verstand'.
Inclusief denken in termen van louter mogelijkheden, ontdaan van elke realiteitszin.
Inclusief omkeringen: het toeval, als wat ons toevalt, wordt tot noodzakelijkheid, ons door God genadevol toebereid, zodat de vraag naar het waarom ontsnapt aan onredelijkheid.
Inclusief totaliseringen: de openheid en de grootsheid van het leven wordt opgesloten in een geestelijke kerker, goddelijke voorzienigheid geheten, zodat alles zijn plaats en bestemming heeft, in een grote, allesomvattende afstemming, - wat een gebrek aan vertrouwen! Wateen angst!
Inclusief wensdenken: er moet wel een orde zijn (ook al is die voor ons onkenbaar), omdat het anders erg onrechtvaardig zou zijn wat er allemaal gebeurt.
Inclusief immense uitvergrotingen: kwalijke praktijken en boosaardige daden worden bijeengeveegd tot ‘het kwaad’, - bizar eigenlijk dat het denken van zichzelf niet ziet hoe het slachtoffer is van de grammatica: is er iemand (behalve Plato) ooit op de gedachte gekomen dat er zoiets moet bestaan als ‘het groen’ aangezien er zoveel dingen groen zijn? Hoe kan het dan dat er mensen zijn die wel geloven in ‘het goede’ en in ‘het kwaad’? (En wanneer ‘het kwaad’ bestaat, heeft het uiteraard ook een 'wezen'...)

De wegen van de menselijke zelfbegoocheling zijn verrassend en potsierlijk. Het zou een geweldig spektakel zijn, een dagelijkse soap, en een oneindige bron van vermaak en zelfspot, ware het niet dat die zelfbegoocheling zoveel ellende aanricht. Denk aan gewetensconflicten en scheuringen binnen families tot en met inquisities (middeleeuws en modern) en oorlogen tussen andersdenkenden.

Geloof in het bovennatuurlijke een onschuldig bijverschijnsel van onze culturele evolutie? Was het maar zo. Helaas lopen er nog te veel clowns rond die hun eigen spelletje voor de ware werkelijkheid houden. Nog erger is het wanneer zij niet alleen hun spelletje voor de waarheid houden, maar er zozeer van genieten dat zij het ook anderen gunnen, ja, het hen willen opdringen. En als niet goedschiks, dan maar met argumentatief geweld. (Een voorbeeld van verwrongen lichamelijkheid: de neiging tot genieten blijft opspelen, zij het in vergeestelijkte vorm.)

Uiteindelijk ontkomt het geloof in het bovennatuurlijke niet aan een poging tot machtsgreep. Uit genotzucht. Geestelijk genieten doe je samen. Het enige dat daarvoor nodig is, is onzekerheid en goedgelovigheid. Ook helpt ontzag voor onnavolgbare redeneringen. Wie niet snapt wat hem gezegd wordt, zal dan uiteraard niet twijfelen aan de oprechtheid van de boodschapper of aan het (on)zinnigheidsgehalte van wat gezegd wordt, maar zal twijfelen aan zijn eigen begrip. En aangezien het bovennatuurlijke tegelijk het rijk is van oneindige mogelijkheden, ook aan troost en hoop op liefde, zal het vervolgens weinig moeite kosten om een dolende ziel te vangen. Halleluja!

Conceptueel gezien is het belangrijkste bezwaar tegen het 'bovennatuurlijke' de minderwaardige opvatten van 'natuur' die is geïmpliceerd. Als zou de 'natuur' slechts iets materieels zijn, een vehikel voor hoogwaardiger zaken, zoals geest, ziel, e.d., samengevat als 'bovennatuurlijk'. Vanwaar deze scheiding? Ik zie geen enkele goede reden om het materiële af te zonderen van het geestelijke? Natuur omvat beide, en dus is er geen noodzaak om een aparte categorie, het 'bovennatuurlijke', in het leven te roepen.

Degenen die geloven in een bovennatuurlijke werkelijkheid verdedigen zich door een wereld zonder als mager, kaal of kil af te schilderen (want louter 'materieel' etc). Dit verwijt, echter, betreft alleen de eigen aannames. Door alles wat je aan het 'bovennatuurlijke' toeschrijft aan de 'natuur' te onttrekken, hou je inderdaad een sterk uitgeklede 'natuur' over, nl ontdaan van wat wat wij associëren met 'geest', 'ziel' en 'spiritualiteit'. Er is evenwel geen enkele noodzaak om deze reductie toe te passen. De 'natuur' opgevat als alles wat bestaat, inclusief geest etc, heeft het 'bovennatuurlijke' niet nodig. Het is namelijk niets, en in het beste geval een uitkomst van zelfvervreemding, want teveel 'hoofdzaak'.

Er zit ook een voordeel aan het 'bovennatuurlijke', namelijk als aanduiding voor het niet-samen-vallen met een gegeven werkelijkheid. Er valt aan te ontsnappen. Bijvoorbeeld: door er 'nee' tegen te zeggen, door zich kritisch op te stellen, door initiatieven te nemen en iets in gang te zetten dat nog niet het geval is. Vrijheid dus. Ik zie niet waarom dit niet ook deel uit zou maken van de natuur, en met name de menselijke natuur. Maar goed, mocht je er om pedagogische of morele redenen speciale aandacht willen besteden, als iets buitengewoons en bijzonder de moeite waard (want belangrijk voor een menswaardig bestaan), en het daarom anders zou willen benoemen, okay. Echter, is dat een reden om het ook een andere ontologische status toe te kennen, als zou het in werkelijkheid iets anders zijn dan het bestaan waaraan wij dagelijks deelhebben? En als het die suggestie wekt (met alle vervreemdende uitwassen van dien), is 'bovennatuurlijk' dan wel zo'n handige term?

donderdag 13 juli 2017

‘Er zit geen gat in de werkelijkheid.’ Onderzoekje naar eenheidservaring en andere staten van geest

Is de werkelijkheid één? Lange tijd kon ik weinig met het begrip ‘eenheid’. Ik begreep dat dualisme niet deugde (zoals het geest/lichaam-dualisme), maar om dan maar te concluderen dat alles een eenheid is, vond ik wel erg snel gaan. Waarom niet pluraliteit?

Om mij niet te verliezen in gespeculeer, ben ik op zoek gegaan naar een eenheidservaring. Welke ervaring komt in aanmerking voor de eretitel ‘eenheid’? Al jaren speelt een gebeurtenis mij parten. Ik wist niet hoe haar te interpreteren. Sinds enige tijd associeer ik haar met ‘eenheid’. Deze ervaring zal ik beschrijven en er vervolgens een onderzoekje aan koppelen.

Het blijft lastig voor me om het over deze ervaring te hebben. Soms meen ik dat zij voor mijn ‘zit in het leven’ de belangrijkste ervaring is geweest die ik ooit heb meegemaakt. Andere keren denk ik dat die waardering zwaar overdreven is, en dat het eigenlijk om iets gaat dat te banaal is voor woorden. Ik leg het aan jullie voor. Ben benieuwd.


Herengracht
Dit is wat me ruim dertig jaar geleden overkwam. Het was voorjaar 1983. Ik zat in het eerste jaar van mijn studie filosofie, hier in Amsterdam. In dat jaar kreeg ik te maken met een zeer uiteenlopend scala aan filosofen: van Plato tot Hegel en Nietzsche en van de Upanishads tot Frege en Popper. Ze hadden elk hun opvattingen, en deden allemaal hun best mij te overtuigen van hun eigen waarheid, ook al waren zij vaak nogal tegengesteld aan elkaar. Mijn hoofd raakte erg vol. Een enorme kluwen aan strijdige waarheidsopvattingen hield mijn aandacht bezet. Ik werd welhaast tot wanhoop gedreven door de verschillende claims: `ze kunnen toch niet allemaal waar zijn?!’ Wekenlang liep ik rond in een groeiende verwarring.

Toen, ergens in het voorjaar, op een vroege ochtend, na een nachtlang muziek en dansen, overviel me iets bijzonders. Ik kwam uit discotheek ‘Het Okshoofd’ (op de Herengracht) en liep naar mijn fiets. Plotseling, midden op straat, ervoer ik een wegvallen van alle grenzen. De stille straat in schemerend ochtendlicht, de gracht, huizen, bloeiende bomen, auto’s, fietsen, de oplichtende nevel boven het water: met alles raakte ik verbonden, indringend en tegelijk licht. Ik ervoer het als een implosie van mijn denken-onder-hoogspanning, alsof een zeil dat bol hangt van het regenwater openscheurt, doordat het ineens wordt opengereten door een vlijmscherp mes. `Het bestaan is er!’ was het eerste dat me te binnen schoot. En een diepingrijpend besef: mijn existentie is geen denkconstructie. Al met al duurde het niet lang. Ik liep door naar mijn fiets, haalde hem van slot en reed ermee naar huis. Alles oogde fris, helder.

Deze ervaring aan de Herengracht had op het moment zelf een grote impact. Het voelde als een bevrijding uit cerebrale overspannenheid. Maar wat had zij te betekenen? Wat kon ik ermee? Omdat ik niet goed wist hoe ik de ervaring moest plaatsen, heb ik er lange tijd niets mee gedaan. Ook vreesde ik dat medestudenten en vrienden nogal vreemd zouden opkijken bij het horen van het verhaal, en mij voor gek zouden verklaren wanneer ik deze ervaring heel serieus zou nemen. Had ik misschien teveel gedronken, iets gebruikt of te wild gedanst?

De ervaring bleef evenwel niet zonder effect. Het voelde als thuis geraken in het leven. Eerder spookte ik vooral rond in mijn denken; nu wist ik dat denken slechts een afgeleide is. Het voelde alsof ik door een valse bodem was gezakt. Ik had nu vaste voet aan de grond gekregen in wat ik ervoer als de ‘echte werkelijkheid’. Dit besef heeft mij nooit verlaten.

De Herengracht-ervaring had en heeft voor mij meerdere dimensies. Opmerkelijk genoeg associeer ik de ervaring pas sinds enige tijd met ‘eenheid’. Eerder speelden twee andere dingen die mij bezighielden. 1) ‘Het bestaan is er’ als een soort absolute bodem: het feit te bestaan is eerst en ontsnapt aan elke twijfel. Bestaan behoeft geen bewijs, en is in die zin ‘grondeloos’; het is er. Meer is niet nodig. Het is geen gedachte, maar een constatering. En 2): Alle waarheden over dat bestaan zijn relatief, in de zin van gerelateerd aan het bestaan. Anders gezegd: er is de werkelijkheid (het bestaan); en er zijn waarheden over de werkelijkheid, perspectieven. En die waarheden zijn er in meervoud, en hoeven elkaar niet uit te sluiten. Integendeel, zij kunnen elkaar heel goed aanvullen, vanuit telkens andere invalshoeken.

Die ochtend in het voorjaar was mijn geloof in de mogelijkheid van een eenduidige waarheid en een alomvattend denksysteem eraan gegaan, geïmplodeerd, - al heeft het nog een tijd geduurd voordat ik de neiging ertoe helemaal kon opgeven. Voor mijn studie filosofie had dit uiteraard vergaande consequenties, maar dat is nu niet ter zake.


De boom, bomen, …
Laat ik proberen duidelijk te maken hoe ik mijn Herengracht-ervaring associeer met ‘eenheid’. Dat zal ik doen door die ervaring te contrasteren met een staat van geest waarin ik die eenheid duidelijk niet ervaar. (En die verschillende staten van geest zou je dus ‘dualiteit’ kunnen noemen.)

Sinds enkele jaren begint het bij mij te dagen dat ik met taal en denken de werkelijkheid zoals ik die dagelijks ervaar telkens ophak in uitwisselbare eenheden, ook wel ‘woorden’ en ‘begrippen’ geheten. Ik zie weliswaar een ding, daar, op twintig meter van me vandaan, maar ik benader het vooral naar hoe ik het noem, een ‘boom’. Ik zie heel veel dingen om mij heen; echter, wat vooral telt is hoe ik ze noem: een ‘tafel’, een ‘stoel’, een ‘laptop’, een ‘kop koffie’, etc. Dit benoemen is zo vanzelfsprekend, dat ik me er geen vragen bij stel. Alles waarvan ik mij bewust word, wordt begeleid door woorden, gebeurt in woorden. Taal rastert zo alles wat ik waarneem: zij spreekt vanzelf in alles wat ik doe.

Deze vanzelfsprekendheid verbrokkelde, toen ik me begon te realiseren dat de dingen die ik benoem een ander leven leiden dan de benoemende woorden. Met het woord ‘boom’ kan ik spelen in zinnen, maar met het ding dat ik ‘boom’ noem, daar, op twintig meter van me vandaan, kan ik dat niet. Ik kan het ding niet verplaatsen zoals ik een woord kan verplaatsen en combineren met andere woorden. Het ding staat daar, en het enige dat beweegt zijn z’n takken en bladeren. Het staat er gecombineerd met andere dingen, en die combinatie heet ‘werkelijkheid’.

Kortom, het woord ‘boom’ functioneert in zinnen die ik denk, uitspreek, lees, opschrijf etc; het ding dat ik ‘boom’ noem is onderdeel van een werkelijkheid waar geen gat in zit: alles sluit naadloos op elkaar aan. Het ding wortelt in grond, staat naast een ander ding dat ook ‘boom’ heet, en op z’n takken zitten bewegende dingen die ik ‘vogels’ noem. (Het wordt steeds lastiger om met woorden te beschrijven wat ik zie, en dat is niet zo vreemd want elk woord is een algemeenheid; geen enkel woord heeft betrekking op maar één ding.)

Er blijkt dus een verschil te bestaan tussen de werkelijkheid van de dingen, waar ik zelf ook deel van uitmaak, enerzijds, en anderzijds het web aan woorden waarmee ik die dingen benoem. In dat woordenweb kan ik naar believen met woorden spelen, in talloze zinnen. De werkelijkheid van de dingen daarentegen is een aaneensluitend geheel, waarin twee dingen niet tegelijkertijd op dezelfde plek kunnen zijn, en waarin alles met elkaar verbonden is. De dingen bewonen een aaneengesloten werkelijkheid, terwijl het woordenweb een losse wereld van mogelijkheden oproept.

Beide hebben hun eigen dynamiek (je zou het ook ‘tijd’ kunnen noemen). De werkelijkheid van de dingen is weliswaar voortdurend in verandering, maar heel anders dan het woordenweb. Beide veranderen volgens een heel andere, eigen logica. Het woordenweb kent een grammaticale, een denklogica; en de werkelijkheid van de dingen kent een logica van onderlinge afhankelijkheid, van interdependentie.

(Het een, de wereld van de woorden, is het resultaat van de vraag wat iets is (namen, begrippen, etc). Het andere, de werkelijkheid van de dingen, kan worden geconstateerd; het bestaat ook los van mijn aandacht. Je zou kunnen zeggen: het eerste is de wereld van het Zijn; het tweede de werkelijkheid van het Bestaan. Nog weer anders gezegd: er is het ding voor mij als denktalig wezen, versus het ding op zich, dat ik zelf ook ben, te midden van andere dingen, een bestaan delend.)

Terug naar de ervaring. Tegelijk met het onvanzelfsprekend worden van het woordenweb dat mijn waarnemingen rastert, breekt af en toe de ervaring door van de aaneensluitende werkelijkheid waar ik zelf ook onderdeel van uitmaak. Wat valt erover te zeggen? Niet veel. Het voelt als aarden. Soms schrijf ik er een gedichtje over. Zoals vorig jaar, toen ik op Kreta was. Ik dreef in het water en het voelde alsof mijn lichaam opgenomen was in een gigantisch zeelichaam.

Oren in het water
Horen het lichaam ademen
Horen de oren
Horen het kabbelen
Van de zee
Meer niet

Het blijft lastig om in woorden te vangen wat nu juist ontsnapt aan het hak- en breiwerk van woorden…


Onder het woordenweb
Het ligt misschien voor de hand om hetgeen ik ervoer aan de Herengracht te associëren met de beleving van ‘eenheid’, zoals ik die hierboven heb proberen te beschrijven. Toch leg ik dat verband nog niet zo lang. Ontging me eerder het belang van die beleving? Was ik vooral behept met de waarheidsvraag en met het innemen van filosofische perspectieven, en duurde het daardoor lang voordat mijn aandacht verschoof (of kon verschuiven) naar de beleving van eenheid? Was het de heftigheid van de Herengracht-ervaring die me in de luren legde, waardoor ik ter vergelijking eigenlijk zat te wachten op even heftige ervaringen?

Hoe het ook zij, ik zie nu hoe het ‘wegvallen van alle grenzen’ toen vergelijkbaar is met het ervaren van de werkelijkheid als een aaneengeschakeld geheel waar ik zelf ook deel van uitmaak. En het lukt me steeds beter om die ‘eenheid’ te ervaren, en om deze ervaring te onderscheiden van mijn denktalige staat van geest, waarin ik ongemerkt alles benoem.

Een tijdje geleden viel me de frase in: ‘er zit geen gat in de werkelijkheid’. Sindsdien helpt het zinnetje me om weer in de staat van geest te geraken waarin ik de werkelijkheid als een naadloze eenheid ervaar. Het werkt als een soort koan.

Het ervaren van die eenheid heeft z’n voordelen. Opgaand (of gevangen) in het woordenweb heb ik de neiging om mij, losdenkend van de werkelijkheid der dingen, te verliezen in abstracties, in hypothetisch denken, in wensdenken. Door me te realiseren dat er, onderscheiden van het woordenweb, ook de werkelijkheid der dingen is, word ik aardser. (‘Fuss fassen in der Wirklichkeit’, zoals je zo mooi in het Duits kan zeggen.) En dit aarden voelt als thuiskomen: ik hoef er niet verder voor te zoeken.


Eenheid en dualiteit
Dit is waar ik op uitkom wat betreft ‘eenheid’. Zij is geen resultaat van opstapelend en verenigend denken; zij is een beleving. ‘Eenheid’ is geen overkoepelende hoofdgedachte, maar eerder een onderkoepelende ongedachte: het is er al, eerder dan elk verstandig gemaakt onderscheid. Wel vergt het een besef.

Eenheid ziet er vanuit de verschillende staten van geest anders uit:
. Uitgaande van de discursieve staat van geest, waarin alles wordt opgehakt in woorden en denkgrammaticale elementen, is eenheid een product: een aaneenvoegen van elementen tot een samenhangend, conceptueel geheel, - een gigantische klus, zeker wanneer je recht wilt doen aan alle verschillen en samenhangen.
. Uitgaande van de beleving van de werkelijkheid is er reeds eenheid; zij gaat aan alles vooraf. Eenheid is eerder dan alles wat er gezegd en gedacht kan worden over de dingen die we aantreffen. Je hoeft er niets voor te doen, alleen iets voor te laten: ophouden om alles in woorden te willen vangen.

En dualiteit? Wat komt in aanmerking voor het onderscheiden van diepgaand verschillende werkelijkheden, grondbeginselen of aspecten? Het enige onderscheid dat ik zou kunnen bedenken is dat tussen twee staten van geest: enerzijds het beleven van de ‘eenheid’ van de werkelijkheid der dingen; en anderzijds de discursieve staat van geest die alles in logische of grammaticale onderdelen ophakt, en die deze onderdelen combineert in zinnen, ermee beschrijft, mogelijkheden bedenkt, creëert, speelt, etc. Is dit een zinvolle beschrijving van dualiteit?


Tenslotte/verder
Tot zover enkele gedachten over ‘eenheid en dualiteit’. Ik ben op zoek gegaan naar ervaringen die in aanmerking zouden kunnen komen voor het tweetal. Uitgangspunt was ‘eenheid’: wanneer ervaar ik werkelijk eenheid? De constatering dat ik die eenheid niet dagelijks ervaar, gaf me de aanwijzing wat ‘dualiteit’ zou kunnen zijn: twee staten van geest. In de één ervaar ik eenheid; in de andere juist niet.

We zijn tot beide in staat. Ik heb niet de neiging om de één tot ‘echt’ te verklaren, en de ander als ‘illusie’ weg te zetten. Onze gedachten en de werelden die we daarmee creëren bestaan evenzeer, en met effect! Onze werkelijkheid wordt er in hoge mate door gevormd.

Is er sprake van een radicaal verschil tussen beide staten van geest? Of gaat het eerder om een spanningsveld, waarbij het een in het andere overgaat? (‘Dualisme’ veronderstelt een radicaal verschil; bij ‘dualiteit’ ligt dat anders: de twee zijn op elkaar betrokken.)

Op dit moment kan ik ‘eenheid en dualiteit’ niet anders zien. Ik zou niet weten wat er anders voor in aanmerking komt. De werkelijkheid der dingen en het woordenweb ervaar ik als een buitengewoon boeiend spanningsveld, met polen die elk hun voordelen hebben.

Blijft over een kwestie waar ik nog geen antwoord op heb. Wie of wat is hetgeen die beide polen in zich verenigt? En kan die vereniging ook ervaren worden, of is en blijft het een switchen van de ene naar de andere staat van geest?

Immers, ik ben degene die beide ‘doet’. (Of is ‘ik’ hier een misleidende term? Is het beter om te zeggen: mijn organisme?) Mijn organisme ‘doet’ beide: zowel de eenheidsbeleving, als ook het discursief benoemen, combineren en spelen met denktalige eenheden.

(Kunnen gedachten over ‘eenheid en dualiteit’ leiden tot een ervaring waarin beide op elkaar betrokken zijn?)

En om terug te komen op ‘dualiteit’: is het wel zinvol om ons te beperken tot twee staten van geest? Is er niet reden om uit te gaan van een pluraliteit? Ik denk aan kunstbeleving en aan erotiek, bijvoorbeeld. Vergen zij niet een andere staat van geest dan bovengenoemde twee? Zouden zij verbindend kunnen werken? Er valt nog het een en ander te onderzoeken!


Post scriptum.
Hoe onuitsprekelijk is de eenheidservaring? Over verwoorden, duiden en referentiekader

Ik meen dat de hierboven beschreven eenheidservaringen vergelijkbaar zijn met de ervaringen die Braembussche opvoert onder de titel van het ‘onuitsprekelijke’ of het ‘onzegbare’. En dan met name wat ik bij Dogen tegenkom, wanneer hij het heeft over de ‘realiteit zoals zij is’, de ‘zoheid’ en de ‘leegte’.

Hoe kan ik er zeker van zijn dat het dan om hetzelfde gaat? Zeker ben ik er niet van; het is een vermoeden. De belangrijkste aanwijzing heeft met taalgebruik te maken. Wanneer ik eenheidservaringen (zoals hierboven beschreven) in herinnering roep wanneer er door Dogen wordt gesproken over ‘zoheid’ e.d., dan levert voor mij dat betekenisvolle zinnen op. De verbanden die worden gelegd, de gewaarwordingen waarnaar wordt verwezen, de gevoelens die worden opgeroepen: ik denk dan te weten waar de schrijver het over heeft. Is dat voldoende? Ik weet geen andere manier.

Met de twee andere auteurs die door Braembussche ten tonele worden gevoerd, Dionysius de Areopagiet en Meister Eckhart, lukt dat minder goed. Hoe komt dat? Suggestie: óf zij spreken over een andersoortige ervaring, óf hun referentiekader is dermate anders dan het mijne, dat het me (nog?) niet lukt om het vergelijkbare in ervaring op het spoor te komen.

Mijn veronderstelling hierbij is, dat wij als mens verwant met elkaar zijn, ook in ervaringen, en dat er nauwelijks ervaringen te noemen zijn die volstrekt wezensvreemd zijn voor een andere mens. Waarin we wel verschillen is in referentiekader: de taal waarin we onze ervaringen verwoorden. (Je kunt het met Wittgenstein ook ‘taalspel’ noemen.) Het referentiekader van een naturalist, bijvoorbeeld, verschilt van dat van iemand die gelooft in een bovennatuurlijke werkelijkheid. Zij zullen andere woorden gebruiken, of zullen aan dezelfde woorden andere ladingen geven. Woorden maken deel uit van een netwerk aan betekenissen en verwijzingen.

Wanneer mensen onderling verschillen in referentiekader, dan valt er op het niveau van referentiekader doorgaans uiterst moeilijk een verbinding te leggen met een andersdenkende. Dat blijkt vaak wel mogelijk op het niveau van de ervaring. Moeilijkheid is dan om ‘voorbij’, of ‘onder’ de woorden te geraken. Dat blijkt mogelijk: wij zijn meer dan we denken. (En om Derrida tegen te spreken: Er is niet slechts tekst.) Intelligentie is precies het vermogen om ‘tussen de regels door te lezen’, waardoor we in staat zijn om te beseffen dat we het over hetzelfde hebben, ook al vertalen we het in andere woorden met een ander betekenisveld. Dit vergt inleving en het maken van vertaalslagen.

Met de teksten van Dionysius de Areopagiet en Meister Eckhart krijg ik nauwelijks voeling. Bij sommige zinnen veer ik op; de meeste zinnen blijven mij vreemd. Wat maakt dat ik er niet bij weet te komen wat ze me willen zeggen, terwijl ik wel meen te begrijpen waar het Dogen om gaat? Gebrek aan ervaring? Gebrek aan intelligentie? Of zijn er toch ervaringen waarvoor je iets moet geloven? Nog een mogelijkheid: ik zoek in de verkeerde kast van mijn herinneringen…

Teksten waarmee ik nauwelijks verwantschap voel of waarvoor ik tal van vertaalslagen moet verrichten om ze enigszins van betekenis te laten zijn, zijn idee-historisch misschien nog wel interessant. Echter, zij hebben op mij niet de werking van een ‘inleiding’, in de zin dat ze mij leiden naar ervaringen die de auteur op het oog heeft of waaruit hij spreekt.

Braembussche suggereert dat de ervaringen van Dogen, Dionysius de Areopagiet en Meister Eckhart vergelijkbaar zijn. Ik slaag er niet in om die verbinding te leggen. Met de ervaringen van Dogen heb ik wel voeling, met die van de andere twee niet.

Met Dionysius de Areopagiet en Meister Eckhart kan ik alleen iets wanneer ik hun ‘God’ omduid tot bewustzijn (of de verheerlijking ervan). ‘God’ als het ‘niets’ van het bewustzijn. Terwijl het Zijn de volte zelf is (namelijk alles wat is), is het bewustzijn het ‘niets’ dat zich van die volte bewust is. En zoals het bewustzijn niet samenvalt met de ‘natuur’, als hetgeen waarvan het zich bewust is, en in die zin ‘bovennatuurlijk’ is, zo is ook ‘God’ van bovennatuurlijke orde. Je zou dan kunnen zeggen dat een godsdienst de cultivering is van het ‘niets’ van het bewustzijn. Zo bezien is de negatieve theologie van Dionysius de Areopagiet en Meister Eckhart een poging om het ‘niets’ van het bewustzijn (en dus ‘God’) in ere te herstellen en te ontdoen van de godsbeelden en dogma’s waarmee het denken over ‘God’ (en dus het bewustzijn) doorgaans wordt bezet.



Noten:
. Bovenstaande tekst is geschreven als discussiebijdrage voor een leesgroepbijeenkomst, op 23 mei 2017, n.a.v. het boek ‘De stilte en het onuitsprekelijke. Over beeldcultuur, kunst en mystiek’ van Antoon Van den Braembussche, waarin we ook teksten lazen van Dionysius de Areopagiet, Dogen en Meister Eckhart. De tekst is een bewerking van een bijdrage aan een bijeenkomst van de Shambhala-filosofiegroep over het thema ‘Eenheid en dualiteit’, eerder in het voorjaar.

. In een andere weblog doe ik verder onderzoek n.a.v. het bovenstaande. (Zie 'Wijsgerig onderzoek naar een ervaring')

dinsdag 11 juli 2017

De vervreemding van het Christendom

Het Christendom is een geschiedenis van basale vervreemding, om te beginnen geologisch en cultureel. Jezus leefde zijn leven, verrichtte zijn daden en bracht zijn boodschap in een ver land, een niet-Europese biotoop, met een ander klimaat en een (voor ons) vreemde cultuur. Uitheemse gelovigen moeten een taal, oorsprongsmythen en rituelen aanleren, willen ze zich ermee vertrouwd voelen.

De natuur wordt anders beleefd, wanneer je het Midden-Oosten vergelijkt met Noordwest-Europa, bijvoorbeeld, simpelweg omdat de natuur er anders is, en dat komt tot uitdrukking in de taal van verbeelding en waardering. Is de natuur ons vijandig? In de woestijn, ja. Geldt dat ook voor de plek waar de meeste christenen wonen?

Voor gelovigen is en blijft het ‘heilige land’ een elders. Zij worden er niet door omringd, groeien er niet in op, worden er niet door gevoed; het bevindt zich op imaginaire afstand. Natuurlijk zou zijn dat het eigen land 'heilig land' zou worden, inclusief mythen en rituelen die maken dat we er met respect mee omgaan, maar dat is sterk bemoeilijkt doordat het 'heilige land' elders is.

Iets soortgelijks geldt voor de geschiedenis van het eigen volk, als bron van inspiratie en mythologie. Bij christenen moet zij concurreren met de geschiedenis van een ander volk, zoals verhaald in een heilig boek, de Bijbel: die geschiedenis is niet de levende geschiedenis van de volkeren waartoe christenen behoren. (Hierdoor mist zowel de ene als de andere geschiedenis de dynamiek van mythevorming, of moet een gedeelte ervan overlaten aan de concurrent.)

Als gevolg van deze vervreemding, dienen christelijke mythen, symbolen en rituelen die hun wortels hadden in het alledaagse allegorisch te worden uitgelegd, losgesneden van hun levensbron en buiten de existentiële context waarin ze ontstonden. Dit maakt het Christendom tot een boom met de wortels in de lucht.

Niet vreemd dat deze basale vervreemding gemakkelijk leidt tot dogmatisme en orthodoxie: om niet te verstarren mist men de veranderlijkheid en dynamiek van de natuurlijke habitat. In plaats van mythen etc aan te passen aan veranderende omstandigheden, houdt men vast aan teksten, met opvattingen en metaforen waaraan ontheemding wordt ontzegd. Een tekst alleen biedt nooit genoeg bodem om je thuis te voelen in de wereld en het leven. Teveel geest.

En welke gevolgen heeft deze vervreemding voor de omgang met de eigen habitat, de verbondenheid met de natuur waar we deel van uitmaken en waarvan we afhankelijk zijn voor ons overleven en welzijn (en niet te vergeten: dat van de flora en fauna zelf)?