Levenskunst, filosofie & seculiere spiritualiteit/ Dries Boele

zondag 30 november 2008

Tekstmateriaal voor filosofisch café (16-11-08): Nussbaum

.
Tekstmateriaal voor filo-café van 16 november 2008. Onderwerp: Liefde’s weten.
Citaten komen uit: Martha Nussbaum, Wat liefde weet. Emoties en moreel oordelen. (1998. Boom/ Parrèsia, Amsterdam).


97. Marcel Proust. Françoise brengt hem het nieuws: ‘Mademoiselle Albertine is vertrokken!’ Nog maar een ogenblik tevoren geloofde hij met overtuiging dat hij niet langer van haar hield. Nu leidt het nieuws van haar vertrek tot zo’n heftige reactie, zo’n overweldigende pijn, dat deze kijk op zijn toestand simpelweg verdwijnt. Marcel weet dat hij van Albertine houdt. Hij weet dit met zekerheid, er is niet de minste ruimte voor twijfel. (Op zoek naar de verloren tijd)


Kennis van het hart door intellectueel onderzoek

99: Kennis over de vraag of je van iemand houdt – kennis over hoe het met je hart gesteld is inzake de liefde – is het best te verkrijgen door een afstandelijk, niet-emotioneel, nauwgezet intellectueel onderzoek van je eigen toestand, uitgevoerd zoals een wetenschapper zijn onderzoekswerk zou uitvoeren. Met intellectuele precisie en scherpzinnigheid volgen we zorgvuldig de wisselingen van onze passie; we sorteren, analyseren en classificeren. Dit soort onderzoek is niet alleen noodzakelijk maar ook voldoende voor de vereiste zelfkennis. [...]
Deze opvatting van kennis heeft diepe wortels in onze hele intellectuele traditie, en met name onze filosofische traditie. Het is ook een opvatting waar veel van het denken over de methode en over het schrijven binnen die traditie op steunt. De opvatting, verdedigt door in andere opzichten zo verschillende denkers als Plato en Locke, houdt in dat onze hartstochten en gevoelens onnodig zijn bij het zoeken naar waarheid, over welk onderwerp dan ook. Sterker nog, gevoelens kunnen dat zoeken maar al te gemakkelijk belemmeren, ofwel door de aandacht van het zoekende intellect af te leiden, of nog erger, door het zicht op de wereld te vertekenen.

99: Als we ons soms een bedrieglijke voorstelling maken van onze toestand, dan is dat het gevolg van de corruptie van het verstand door gevoel en begeerte. ‘Alleen en op zichzelf’ is het intellect nooit bedrieglijk. Er kunnen natuurlijk uitwendige redenen zijn waardoor het zijn doel niet bereikt, maar het biedt zelf nooit een bevooroordeelde of eenzijdige kijk op de waarheid. Het is nooit inwendig corrupt of corrumperend. Ook heeft het geen enkele aanvulling uit andere bron nodig. ‘Alleen en op zichzelf’ bereikt het de waarheid.

100: Het intellect is een voldoende criterium voor waarheid; we hebben geen andere elementen die geloofwaardig zijn. Een geschrift dat er aanspraak op maakt naar waarheid te zoeken en kennis over te dragen, moet dus de taal van het intellect spreken; het moet zich richten tot het eigen intellect van de lezer (en ook de verzelfstandiging daarvan bevorderen, zou Plato zeggen).


Kennis door onmiskenbare indrukken

102: De stoïcijnse filosoof Zeno betoogde dat al onze kennis van de buitenwereld is gebaseerd op bepaalde zintuiglijke indrukken van een speciale soort: indrukken die hun waarachtigheid waarborgen door hun eigen innerlijke aard, door de manier waarop wij ze ervaren. Instemming met zulke indrukken leidt tot (of staat gelijk met) de cataleptische toestand, een toestand van zekerheid en vertrouwen waaruit niets ons kan verjagen. [...] De stelling is dat cataleptische indrukken eenvoudig door de manier waarop wij ze beleven onze instemming afdwingen en ons ervan overtuigen dat het zó is en niet anders moet zijn. Ze worden gedefinieerd als merktekens of indrukken in de ziel, ‘die als een zegel ingedrukt en gestempeld worden door de werkelijkheid zelf en in overeenstemming met de werkelijkheid, en die onmogelijk afkomstig zouden kunnen zijn van iets wat niet die werkelijkheid is’.


Liefdesweten in een samen. Het verhaal

115: Weten van liefde is helemaal geen toestand of functie van de afzonderlijke persoon, maar een manier om met iemand anders samen te zijn en in wisselwerking te staan, met alle gevoelens die daarbij horen. Je eigen liefde kennen is erop vertrouwen, jezelf blootgeven. Het betekent vooral dat je de ander vertrouwt en twijfels [in de trant van Proust] opschort. Dit soort weten is niet onafhankelijk van bewijsmateriaal. In het karakteristieke geval is het gebaseerd op heel veel aandacht die in de loop van de tijd aan elkaar is besteed, aandacht die het nodige bewijsmateriaal oplevert over de ander, over jezelf, over patronen in de wisselwerking tussen beiden. Ook is dit weten niet onafhankelijk van sterke gevoelens die echt bewijs-kracht hebben. Maar het overstijgt het bewijsmateriaal, en waagt zich buiten de wereld van het innerlijk.
Het is kenmerkend voor deze opvatting dat het moeilijk is er in abstracto veel over te zeggen. De boodschap is dat er geen noodzakelijke en voldoende voorwaarden zijn, dat weten van liefde een liefdesverhaal is. De beste manier om deze opvatting te onderzoeken lijkt te zijn om zelf gebruik te maken van verhalen.


Filosoferen over liefde? Spreken over liefde versus wetenschap

124: Het is al niet mogelijk om de waarheid van de cataleptische opvatting in te zien los van teksten die ons cataleptische ervaringen tonen en geven. Het is ongetwijfeld nog veel moeilijker om in een tekst die geen vertelling is de visie op liefde en kennis van liefde te laten zien die ik aan Beattie heb toegeschreven. Deze kennis is ‘wat je noemt langzaam’, ze ontvouwt en ontwikkelt zich in de doorleefde tijd. Zij is helemaal niet één ding, maar een ingewikkelde manier om met iemand anders samen te zijn, een opzettelijk toegeven aan onbeheersbare invloeden van buitenaf. Er zijn geen noodzakelijke en voldoende voorwaarden, er is geen zekerheid. Om deze ideeën naar voren te brengen, hebben we kennelijk een tekst nodig die een opeenvolging van gebeurtenissen in de tijd laat zien (die een plot heeft), die de gecompliceerdheid van een concrete menselijke relatie kan weergeven, en die zowel ontkenning als overgave kan laten zien; een tekst die geen definities geeft en het raadsel intact laat.

125: De opvatting houdt in dat we niet kunnen liefhebben als we uit zijn op een wetenschap van het leven; ze moet worden belichaamd in een tekst die zelf afwijkt van het wetenschappelijke. [...]
De houding die we tegenover een filosofische tekst hebben, kan vergeleken [met een literair werk] krampachtig en liefdeloos lijken – we vragen naar redenen, onderzoeken en betwijfelen iedere stelling, proberen helder te maken wat duister is. [...] Blijkbaar zijn we niet zulke liefhebbende mensen wanneer we aan het filosoferen zijn. [...]
126: Tegenover een literair werk [...] zijn we nederig, open, actief en toch poreus. Tegenover een filosofisch werk zijn we bij het verwerken van de argumenten actief, beheersend, erop bedacht om geen flank onverdedigd te laten en geen raadsel onopgelost. Dit is natuurlijk te simpel en schematisch; maar het zegt wel iets. Wat ontbreekt is niet enkel emotie, hoewel dat er ook bij komt. Het is ook passiviteit – vertrouwen, de aanvaarding van onvolledigheid.


Lof der filosofie

126: Is [Beatties] verhaal op zichzelf echt voldoende om een analyse te geven van de kennis van de liefde en om deze kennis op ons over te brengen? [...]
Ik geloof dat we aan inzicht gewonnen hebben, wanneer we deze drie tegenovergestelde opvattingen van liefde en kennis van liefde naast elkaar hebben gezet en hun relatie tot elkaar en tot onze ervaring hebben onderzocht. In zekere zin is er niets in dit artikel wat niet al in de verhalen is, en in die elementen uit onze ervaring die maken dat we belang stellen in deze verhalen. Maar het is de filosofie, of de filosofische literatuurkritiek, die voor de confrontatie heeft gezorgd, de tegenstellingen heeft verhelderd en onze woordeloze sympathie met dit of dat verhaal heeft omgezet in een gereflecteerd inzicht in onze eigen sympathieën.

128: Ik geloof dat het menselijk hart soms de reflectie nodig heeft als bondgenoot. Soms hebben wij expliciete filosofie nodig om ons terug te voeren naar de waarheden van het hart en ons het vertrouwen terug te geven in die veelvormigheid, die verbijsterende onbepaaldheid. Om ons de weg te wijzen naar de ‘verschijnselen’, niet naar iets ‘daarbuiten’ of onder of achter die verschijnselen.
Wanneer is dat nodig? Misschien wanneer iemand behoefte voelt aan een wetenschap van het leven. Zoals Proust en Beattie elk op hun eigen manier laten zien, is die behoefte even diep en hardnekkig als onze behoefte aan onafhankelijkheid en onze angst om ons bloot te geven, zij is in feite een vorm van die behoefte. Dit zou betekenen dat er altijd werk te doen is voor een therapeutische filosofie: ze kan deze uiteenlopende vormen van zelfbedrog ontmaskeren, de fundamentele verwantschap en de merkwaardige gevolgen ervan laten zien, en wijzen op de aspecten van het leven die zij afdekken of ontkennen.

128: Om ruimte te maken voor liefdesverhalen moet de filosofie meer literair zijn, meer gelieerd aan verhalen, en moet ze meer respect tonen voor wat raadselachtig en onafgesloten is dan vaak het geval is. Ze moet heel dicht in de buurt komen van wat het beste is, en het meest echt redelijke, in niet-filosofische geschriften.

woensdag 19 november 2008

Tekstmateriaal voor filosofisch café (2-11-08): Scruton

.
Tijdens bijeenkomsten van het filosofisch café breng ik meestal tekstmateriaal in om het gezamenlijk onderzoek te voeden en aan te scherpen. Soms zijn er meer mensen dan kopieën; soms zijn er mensen die niet konden komen, maar wel geïnteresseerd zijn in het tekstmateriaal. Om hieraan tegemoet te komen, zal ik de gebruikte fragmenten op deze weblog zetten, voor zover ik het digitaal heb. Zonder verder commentaar. Wie wil reageren op de teksten, welkom!


Roger Scruton over cultuur. Tekstmateriaal voor filo-café van 2 november 2008. Onderwerp: Waar is cultuur goed voor?
Behalve deze citaten hebben we gekeken naar enkele pagina’s uit het Woord vooraf van Scruton’s ‘Waarom cultuur belangrijk is’.



Roger Scruton

Wat we kunnen verwachten is dat de cultuur, hoe moeizaam ook, de boodschap van iets hogers bewaart: het beeld van een wereld van menselijk gevoel dat ook de waarde van de mens bewijst. Daarom dragen we cultuur over zoals we wetenschap en vaardigheden overdragen: niet om het individu te begunstigen, maar om onze soort te begunstigen, door een vorm van kennis te bewaren die anders uit de wereld zou verdwijnen.

[Cultuur:] een verworvenheid die niet door ieder lid van een gemeenschap hoeft te worden gedeeld, en die het hart, de geest en de zintuigen van haar bezitters openstelt voor een intellectuele en artistieke nalatenschap. Cultuur wordt geschapen door elites en schept zelf elites. Hoewel cultuur een eliteproduct is, ligt haar betekenis in gevoelens en aspiraties die door allen worden gedeeld.

De cultuur van een beschaving is de kunst en de literatuur waardoor ze tot bewustzijn van zichzelf komt en haar visie op de wereld definieert.

Een traditie is het residu van kritische conflicten – dat wat overblijft als het razen en brallen is weggeëbd tot het geroezemoes van het schoollokaal. [...] Zoals gewoontes mettertijd ontstaan vanuit de talloze pogingen van mensen om hun gedrag te coördineren, zo ontstaan cultuurtradities uit de discussies, verwijzingen en vergelijkingen waarmee mensen hun vrije tijd vullen.

Een cultuur bestaat in al die activiteiten en artefacten die worden bijeengehouden door het ‘gemeenschappelijk streven naar het ware oordeel’, zoals T.S. Eliot het eens formuleerde. En om tot het ware oordeel te komen moeten we met dat doel voor ogen naar betekenis zoeken door ons op reflectieve wijze te verhouden tot dingen die zijn geschilderd, gecomponeerd en geschreven. In sommige gevallen zijn dat kunstwerken, die zich richten op het esthetisch belang; in andere gevallen zijn het discursieve historische of filosofische werken, die zich richten op het belang van ideeën. In beide soorten werken wordt de betekenis van de wereld en het maatschappelijk leven verkend. En ze hebben beide het doel om de oordelen te bevorderen waardoor we elkaar en onszelf kunnen begrijpen.

Zoals een kind leert door het spel, zo leren wij door de esthetische ervaring, door onze gevoelens in imaginaire rijken te oefenen en zo ons beeld van de mensheid te verbreden en de wereld te gaan beschouwen als doordrenkt met intrinsieke waarden, die op zichzelf betekenisvol zijn, zonder dat onze eigen, egocentrische belangen daarbij in het geding zijn.

Cultuur in al haar uitingsvormen is een uitnodiging om deel te nemen aan de samenleving als geheel, om de tienerkring achter je te laten en een wereld te betreden waar voorouders en hun verworvenheden prevaleren. Als je jonge mensen waardering leert hebben voor de visuele kunsten en hun eigen kunstwerken leert scheppen, leid je ze een vorm van leven binnen waar de Meester gids en autoriteit is. Je onthult een andere vorm van sociale toetreding, die volstrekt verschilt van de vorm die ze kennen van hun gelijken. Je leert ze om de wereld te bekijken met ogen die weten wat de wereld heeft betekend en nog altijd kan betekenen voor het menselijke hart. En zoals de popmuziek die wereld van de oren weghoudt, zo houdt het televisiescherm haar weg van de ogen.

Internet heeft het slechtste in de mens naar boven gehaald. Het barst van beelden en woorden die erop gericht zijn mensen zich goed te laten voelen over het feit dat ze zich slecht voelen. Een maatschappij waarin alle kinderen zo nihilistisch zijn, zal te gronde gaan. Hoge cultuur gaat hier niet helpen. Het belangrijkste is dat we een safe haven van hoge cultuur open houden voor culturele asielzoekers. Zonder deze asielzoekers is alles verloren. Laten we hopen dat er af en toe nog iemand binnen wil. We moeten het licht van de beschaving brandend houden.

Het menselijk leven wordt geleid op een dunne korst normaliteit, waarbij wederzijds respect een aangenaam evenwicht tussen mensen waarborgt. Onder die dunne korst ligt de donkere zee der instincten, meestal kalm, maar soms uitbarstend in een orgie van geweld. Daarboven bevindt zich de stralende lucht van denken en verbeelding, waar onze sympathieën zich verbreiden en waar we onze ideeën over de menselijke waardigheid laten gelden. Cultuur is de collectieve praktijk die die ideeën steeds vernieuwt en onze sympathieën verbreidt tot in alle uithoeken van het hart. Ze is de voortgaande vastlegging van het gevoelsleven, die iedere nieuwe generatie de voorbeelden, beelden en woorden geeft waarmee ze kan leren wat ze moet voelen. Maar als de uitbarstingen zich voordoen, kan ze niets uitrichten om het geweld in te tomen. Dat kan ook de religie niet, of de gewone moraliteit.

Tekstmateriaal voor filosofisch café (19-10-08): Nietzsche

.
Tijdens bijeenkomsten van het filosofisch café breng ik meestal tekstmateriaal in om het gezamenlijk onderzoek te voeden en aan te scherpen. Soms zijn er meer mensen dan kopieën; soms zijn er mensen die niet konden komen, maar wel geïnteresseerd zijn in het tekstmateriaal. Om hieraan tegemoet te komen, zal ik de gebruikte fragmenten op deze weblog zetten, voor zover ik het digitaal heb. Zonder verder commentaar. Wie wil reageren op de teksten, welkom!


Nietzsche over lijden. Tekstmateriaal voor filo-café van 19 oktober 2008. Onderwerp: Heeft lijden zin?
Behalve deze citaten hebben we gekeken naar een paragraaf uit de Inleiding van Nietzsche’s ‘De vrolijke wetenschap’.




Friedrich Nietzsche (1844 – 1900)

`Wat me niet ombrengt, maakt me sterker.'

In brief aan de bevriende arts Eiser, januari 1880: ‘Mijn bestaan is een verschrikkelijke last: ik had het allang van me af geworpen als ik niet de leerzaamste proeven en experimenten op geestelijk-zedelijk gebied juist in deze toestand van lijden en bijna absolute verzaking deed; deze naar kennis dorstende blijheid brengt me op hoogten waarop ik over alle martelaars en alle hopeloosheid zegevier. Over het geheel genomen ben ik gelukkiger dan ooit in mijn leven, en toch!’

Men kan haast stellen dat de diepte van het lijden van mensen bepalend is voor hun rangorde… Het diepe lijden maakt voornaam.

Wie is de enige die redenen heeft om zich zelf uit de werkelijkheid weg te liegen? Hij die eraan lijdt. Maar aan de werkelijkheid lijden betekent een mislukte werkelijkheid zijn...

Het leven zelf, zijn eeuwige vruchtbaarheid en terugkeer veroorzaakt de ellende, de verwoesting, de wil tot vernietiging… Men raadt het: het probleem is dat van de zin van het lijden, ofwel een christelijke zin, ofwel een tragische zin. In het eerste geval moet het lijden de weg vormen naar het heilige zijn, in het laatste geval geldt het zijn als heilig genoeg om zelfs een vreselijk lijden nog te rechtvaardigen. De energieke mens aanvaardt zelfs het bitterste lijden nog.

De tucht die van het lijden uitgaat, van het grote lijden - weten jullie niet, dat alleen deze tucht alle verheffing van de mens tot nu toe heeft voortgebracht? Die spanning van de ziel in het ongeluk, die haar kracht geeft, haar huivering op het moment van het grote te gronde gaan, haar inventiviteit en dapperheid in het dragen, uithouden, uitleggen, uitbuiten van het ongeluk, en wat haar ooit aan diepte, geheim, masker, geest, list, grootsheid gegeven werd - is het haar niet in het lijden, onder de tucht van het grote lijden gegeven? In de mens zijn schepsel en schepper verenigd: in de mens is stof, brokstuk, overvloed, leem, slijk, onzin, chaos, maar in de mens is ook schepper, beeldhouwer, hamer-hardheid, toeschouwer-goddelijkheid en zevende dag…

Geest is het leven, dat zelf in het leven snijdt. Door eigen pijn vermeerdert het eigen weten, - wist gij dit reeds? En geluk des geestes is dit: gezalfd zijn en door tranen gewijd tot offerdier, - wist gij dit reeds? […] Gij kent van de geest slechts vonken: doch gij ziet niet het aambeeld, dat hij is en niet de wreedaardigheid van zijn hamer.

De zieken zijn het grootste gevaar voor de gezonden. De zwakkeren, niet de sterkeren, zijn de ondergang van de sterken. Het is niet de vrees voor onze medemens, die wij verminderd zouden willen zien, want vrees prikkelt de sterke op zijn beurt tot schrikwekkendheid, en houdt het met moeite gevormde succesvolle mensentype in stand. Wat wij meer dan enige andere ramp moeten duchten is niet vrees, maar veeleer de grote walging, niet vrees, maar veeleer het grote medelijden – walging van en medelijden met onze medemensen… De ziekelijken zijn voor ons het grootste gevaar, niet de `slechte’ mensen, niet de roofzuchtigen. De onvolwaardig geborenen, de mislukkelingen, de gebrokenen – zij zijn het, de zwaksten, die de levenskracht van ons ras ondermijnen, ons vertrouwen in het leven vergiftigen en aan de mensheid doen twijfelen. Iedere blik van hen is een zucht - `Was ik toch maar anders! Ik ben er misselijk en beu van zoals ik ben.’ In dit moeras van zelfverachting tiert elk giftig onkruid, en alles wat zo nietig, zo heimelijk, zo oneerlijk en zo zoetig verrot is. Hier wemelt het van de wormen van overgevoeligheid en ressentiment; hier stinkt de lucht van heimelijkheid, van wat niet erkend mag worden; hier wordt zonder ophouden het net geweven van de laagste der samenzweringen, de samenzwering van hen die lijden tegen hen die slagen en zegevieren; hier wordt zelfs de aanblik van de overwinnaar gehaat – alsof gezondheid, succes, kracht, trots en het machtsgevoel als zodanig schandelijkheden zijn, waarvoor men tenslotte bitter moet boeten. O, wat zouden die lieden gaarne zelf de boete wille opleggen, hoe snakken zij ernaar zelf de beulen te kunnen zijn! En ondertussen bekennen zij nooit, dubbelhartig als zij zijn, dat hun haat haat is.

Wij zijn experimenten: laten we het dan ook zijn!