Levenskunst, filosofie & seculiere spiritualiteit/ Dries Boele

zaterdag 22 december 2007

db (vanaf 22 december 2007)

.

22 december 2007

Een bespreking van het boek ‘Spiritualiteit in de uitverkoop’ (Carrette & King) met Jan Flameling is dinsdagavond ontaard in een eerste bijeenkomst van een veelbelovend project, - althans, zo ziet het er naar uit. In het project zoeken we de ontmoeting tussen praktische filosofie en publieke filosofie. Werktitel: ‘Vrije ruimte of tegenmacht’ (waarbij het ‘of’ niet per se uitsluitend bedoeld is).
Het eerste deel van de werktitel verwijst naar de bezigheden van praktiserend filosofen, met name in bedrijven en organisaties. ‘Vrije ruimte’ is ook de titel van een boek van Jos Kessels e.a. Het tweede gedeelte, ‘tegenmacht’, verwijst naar de activiteit van publieke filosofen die zich (kritisch) bemoeien met cultureel-maatschappelijk kwesties. We zouden beide type filosofen (en hun expertise) bij elkaar willen brengen, om te zien of zij iets aan elkaar zouden kunnen hebben.
Publieke filosofen bedienen de openbaarheid met kritisch-creatieve stellingnamen, maar bewegen zich nogal eens verwijderd van de wereld van de ervaring; teksten zijn hun belangrijkste compagnon en inspiratiebron. Praktiserende filosofen werken eerst en vooral met ervaringen van mensen uit diverse beroepsgroepen of van privé-personen, maar negeren vaak de maatschappij- of cultuurkritische aspecten van de thematiek. Wellicht dat elk kan leren van de ander.

Mits men daar open voor staat, uiteraard. We constateerden dat bij beide partijen er enig dédain bestaat dan wel ignorantie. De meeste publieke filosofen hebben hun basis in de academische wereld, en van daaruit wordt praktische filosofie vaak gezien als niet-serieus-te-nemen spielerei: gesprekstechnieken of therapievormen die zich ten onrechte zouden tooien met de eretitel ‘filosofie’.
Anderzijds hebben veel praktiserend filosofen (ik denk aan socratisch gespreksleiders, filosofisch consulenten, e.d.) nauwelijks oog voor de structurele of cultureel-maatschappelijke aspecten van de onderwerpen die worden onderzocht. (Een ‘non-issue’, zoals een collega het noemde.) Het gaat om de ervaring van de deelnemers, hoe hij of zij iets beleeft en de rol die anderen daarin spelen. Cultureel-maatschappelijke aspecten worden teruggebracht tot het ervaringsbereik van de betreffende persoon. Centraal staan de belevingskwaliteit en de afwegingen die daaraan zijn gerelateerd, niet de cultureel-maatschappelijke context.

Jan en ik zetten vraagtekens bij deze welhaast uitsluitende aandacht voor het persoonlijke. Er is meer dan individueel welzijn (ook wanneer je dit uitbreidt tot vrienden, geliefden en de werkvloer). Bijvoorbeeld rechtvaardigheid. En cultuur als structureel gegeven.

Dat is ook wat ons aanspreekt in het boek van Carrette & King. Religie en spiritualiteit lijken in onze tijd slechts een kwestie van persoonlijk welbevinden te zijn geworden, maar is dat wel een wenselijke ontwikkeling? Hebben zij niet ook altijd een kritische functie vervuld jegens ontmenselijkende tendensen? De stelling van het boek is dat spiritualiteit die louter focust op persoonlijk welbevinden de neoliberale markteconomie in de kaart speelt, terwijl zij zich juist zou moeten inzetten als tegenmacht.
De reden waarom Jan en ik gisteravond bij elkaar gingen zitten was de vraag of filosofie (en met name praktische filosofie en levenskunst), misschien niet in hetzelfde schuitje is beland als spiritualiteit (zoals geschetst in het boek van Carrette & King). Wie heeft er belang bij praktische filosofie in het bedrijfsleven? Kan zij niet ook worden ‘benut’ als bliksemafleider, als interne pacificator, als gelegenheid om persoonlijk-reflexief stoom af te blazen? Terwijl er reden genoeg zou kunnen zijn om eens kritisch te kijken naar dimensies die het persoonlijke en collegiale overstijgen. Zoals het sociaal-economische beleid van een bedrijf of organisatie, en hoe het/zij functioneert in een bredere context.
Dit impliceert niet dat het bedrijfsleven tot vijand wordt verklaard of iets dergelijks, maar wel dat er tegenwicht moet worden geboden, om te voorkomen dat de leefwereld volledig wordt gedomineerd door economische belangen en marktdenken.

Hoe zouden we filosofie kunnen versterken in haar maatschappij- en cultuurkritische rol? Hoe kan zij publiekelijk functioneren als tegenmacht tegen ontmenselijkende tendensen? Filosofen roeren zich reeds in het publieke debat, maar hun effectiviteit lijkt minimaal. Is dat misschien omdat zij te weinig rekening houden met de wereld van de ervaring? Oriënteren zij zich niet teveel op de wereld van boeken en ideeën, waardoor zij slechts een selectieve groep bedienen en nauwelijks van invloed zijn (bijvoorbeeld op de agenda van de politiek)?

Een andere kwestie die ons bezighoudt in verband met de publieke rol van filosofen: hoe kunnen we de pluriformiteit van de huidige samenleving (m.n. in grote steden) met elkaar in gesprek brengen? Hoe kunnen we de verschillende groeperingen uit hun isolement lokken en met elkaar laten stoeien en botsen in een ‘vrije ruimte’ voor onderzoek en debat. Niet alleen om aardig te zijn voor elkaar, maar ook en vooral omdat we een gemeenschappelijk belang hebben, namelijk een vitale leefomgeving voor onszelf en onze kinderen. Er staat iets op het spel in het pluriform samenleven, en dat zou ook besproken en bediscussieerd moeten worden. Niet alleen in gemeenteraden, maar ook daarbuiten. Hoe kunnen we daar vormen voor vinden, in de publieke ruimte? En welke rol zouden wij filosofen daarin kunnen spelen?

Hoe zouden die pluriforme ontmoetingen georganiseerd moeten worden? Niet louter in dialoog (de multiculti-must van nu), maar juist ook in debat. Mijn ervaring met stadsdialogen is tot nu toe niet bijster positief. De meeste deelnemers waren er met de haren bijgesleept, en van wederzijdse interesse en nieuwsgierigheid naar elkaars standpunten en beleving was nauwelijks sprake. Het waren allesbehalve ‘dialogen’ die ik heb meegemaakt, ondanks de goede intenties.
Ik denk dat pluriforme ontmoetingen van burgers die elkaar niet kennen, iets anders nodig hebben dan het onderzoekende van een dialoog. Zij hebben baat bij prikkelende stellingnamen waar men op kan reageren (om aldus met elkaar in gesprek te gaan). Bovendien zijn discussies over onderwerpen die de persoonlijke ervaring overstijgen gebaat bij structurerende elementen, niet alleen gesprekstechnisch maar vooral ook inhoudelijk: geef de discussie een impuls door een filosofisch-analytisch instrument aan te brengen (of een ‘suggestie’, zoals Jan het noemt). Om het denken te verdiepen en niet te laten verzanden in een uitwisseling van alledaagse weetjes.
(Inzoomen op een concrete ervaring – zoals in het socratisch gesprek -, heeft alleen zin wanneer je daar de tijd voor neemt, in een beperkte groep mensen waarin iedereen de ruimte krijgt om zich met behulp van eigen ervaringen in te leven in de casus. Zo niet, dan is het effect averechts.)

Vragen waar we mee bleven zitten, richting volgende bijeenkomsten:
. Wat zou de rol van een filosoof in het publieke domein kunnen zijn, anders dan het schrijven en presenteren van een boek of artikel?
. Hoe kunnen we de praktische filosofie uitbreiden naar het publieke domein?
. Hoe een vrije ruimte te creëren waarin de cultureel-maatschappelijke pluriformiteit elkaar kan ontmoeten en met elkaar in debat kan gaan?
. Hoe het kritische potentieel dat filosofie altijd al heeft gekend optimaal in te zetten in deze tijd?
. Hoe kan filosofie optimaal een bijdrage leveren aan het vormen van tegenmacht tegen ontmenselijkende tendensen? Kunnen vormen zoals ontwikkeld in praktische filosofie daarbij helpen? En zo niet, welke vormen zouden we daartoe kunnen ontwikkelen?

Het project zou kunnen uitmonden in een conferentie. Een ontmoeting tussen praktiserend filosofen en publieksfilosofen, naar het voorbeeld van een conferentie waar we enkele jaren geleden aan meewerkten, ‘Socrates ontmoet Freud’, georganiseerd door het NIP: ‘Een gezamenlijk onderzoek van psychologen en filosofen naar vooronderstellingen over trainen en leren.’
Zouden we iets soortgelijks kunnen bedenken? We konden niet twee filosofen vinden die de activiteiten belichamen en die tegenover elkaar gezet zouden kunnen worden: enerzijds de praktiserend filosoof, anderzijds de publieke filosoof. Als titel.
‘Socrates ontmoet Marx’ vonden we niet passend: het doet onrecht aan Socrates die niet alleen filosofie praktiseerde als manier van leven, maar filosofie zeker ook in de publieke sfeer bracht. Andersom zou je kunnen zeggen: Socrates bemoeide zich met de zaak van de ‘polis’, terwijl Marx nauwelijks een publieksfilosoof was, ook al wordt zijn naam geassocieerd met politieke en economische kwesties. Bovendien representeert Marx een bepaald type ‘tegenmacht’, terwijl wij ruimte willen laten voor diverse invullingen ervan.
Het zou misschien moeten heten: ‘Socrates ontmoet Socrates’...

Anyway, het voorbereiden van een conferentie waarin praktiserend filosofen en publieksfilosofen elkaar ontmoeten is niet het enige dat ons voor ogen staat. Het gesprekken voeren over dit thema in denktankachtige sessies, waarbij we anderen uitnodigen om mee te denken, is als activiteit reeds de moeite waard. ‘Vrije ruimte of tegenmacht’ zou dus ook de werktitel kunnen zijn van het project überhaupt waar we gisteren een start mee hebben gemaakt. Wie weet wat er uit voortkomt.

Zo werd onze bespreking n.a.v. het boek van Carrette & King een eerste denktanksessie. Wordt vervolgd in het nieuwe jaar.



27 december 2007

De afgelopen weken twee feesten in de familiesfeer. Mijn ouders waren 50 jaar getrouwd, en de vader van mijn vriendin werd 70. Gelegenheden om te vieren en om uit te pakken met cadeaus en loftuitingen. Qua karakter twee heel verschillende feesten. Het ene gevierd met familie in een dorpshuis; bij het andere bestond het feestende publiek, naast familie, voor een groot deel uit vrienden, bijeengekomen in een speelautomatenmuseum. Beide feesten waren op hun manier memorabel en gezellig.
En dan was het afgelopen dagen weer kerst. Ook een feest waarop iets wordt gevierd: een verjaardag op afstand in de tijd. Locaties: kerk en aan de eettafel.

Deze gebeurtenissen hebben een betekenis voor mij persoonlijk. Zeker de twee familiefeesten. En in mindere mate het kerstfeest: als kind ben ik ermee opgegroeid, maar al heel lang heeft het nauwelijks nog een meerwaarde. Toch ga ik bijna elk jaar naar de viering op kerstavond. (Waarom eigenlijk? Misschien omdat er (nog) geen seculier equivalent van bestaat. Maar waarvoor dan? Wat in kerst zou een seculiere vertaling behoeven?)

Nadenkend over deze drie feesten in zo’n korte tijdspannen, vraag ik me af of er misschien iets filosofisch over te zeggen valt. Wat is de zin ervan? Hebben die gebeurtenissen iets met elkaar gemeen? En zegt dat gemeenschappelijke iets over hun levensbetekenis?
Gemeenschappelijk aan deze gebeurtenissen is wellicht het vieren. Wat gebeurt er in het vieren? Waaraan wordt herinnerd? Wat is het belang of de betekenis ervan om een zoveel-jarig huwelijk te vieren, of een zoveelste verjaardag, van een familielid dan wel van een religieuze held?
Kennelijk is er iets met vieren aan de hand dat meer is dan louter gezellig samenzijn met een hapje, een biertje en een glas wijn erbij.

De kwestie doet me denken aan de noties ‘evenement’, ‘trouw’ en waarheidsproces’ van Alain Badiou. Ze zouden licht kunnen werpen op het fenomeen viering, - al moet de betekenis die Badiou aan die noties geeft dan wel worden opgerekt. Hij kent immers aan ‘evenement’ een speciale betekenis toe: er moet aan welbepaalde condities zijn voldaan om ervan te kunnen spreken (zie zijn boek ‘De ethiek. Essay over het besef van het kwaad’).
Wat mij aanspreekt in genoemde noties en waarom ik ze zou willen toepassen op vieringen is:
. een evenement is een insnede in het alledaagse leven; het gaat om iets buitengewoons, iets met speciale betekenis; er is een leven vóór en ná het evenement (Badiou geeft het voorbeeld van de Franse revolutie, de uitvinding van het twaalftoonstelsel door Schönberg, en van een amoureuze gebeurtenis); een evenement is onvoorspelbaar en onttrekt zich aan de normaliteit;
. het is zaak om trouw te zijn aan zo’n evenement, om zijn levensbetekenis indachtig te zijn en om het effect te laten hebben in je leven; door trouw te zijn engageer je je met het evenement; deze trouw is onvermijdelijk noch noodzakelijk, maar een keuze (je kunt ook verraad plegen aan een evenement, door er niet trouw aan te zijn);
. door trouw te zijn aan een evenement ontrolt zich een waarheidsproces dat het alledaagse in een nieuw licht zet en dat maakt dat we onze opinies moeten herzien; onze dagelijkse beleving en duidingen worden als het ware herschreven in het perspectief van dat evenement.
(Boeiend hoe Badiou op deze manier een nieuwe invulling geeft aan ‘waarheid’: gelieerd aan een ingrijpende gebeurtenis, en contrasterend met weetjes en meningen. Zoals het evenement de dagelijkse gang van zaken doorbreekt, zo maakt waarheid onvanzelfsprekend wat we gewoonlijk denken en vinden. In het alledaagse is geen sprake van waarheid maar van opinies, welke functioneren als sociaal bindmiddel. Waarheid is een gebeuren, niet een constatering.)

Hoe zouden deze noties van toepassing kunnen zijn op vieringen?

Al noemt Badiou haar niet, je kunt de kerstviering zien als een gelegenheid waarin gelovigen trouw zijn aan een oorspronkelijk en voor hen belangrijk evenement, namelijk de geboorte van Jezus. In die trouw wordt de kerstgedachte geactualiseerd: in en door de viering krijgt het evenement opnieuw betekenis voor het dagelijks leven van de gelovige.
Als niet-christen krijg ik wel iets mee van het waarom van het kerstfeest, maar de oorspronkelijke gebeurtenis - de geboorte van Jezus - is voor mij geen ijkpunt, en ik kan er dus niet trouw aan zijn. Afgelopen maandag ben ik naar de kerkelijke viering op kerstavond geweest. Er werden dit keer mooie liederen gezongen en ook de preek had substantie. De pastoor bracht de kerstboodschap in verband met allerlei actualiteiten; de ‘goede boodschap’ had een kritische toon. Toch was de kerkelijke viering voor mij niet meer dan een combinatie van esthetica, goede intenties en een moment van bezinning. Een christen zal er zeker meer aan hebben beleefd.
Hetzelfde gold voor de zelfgeorganiseerde feestelijkheden. Eerste kerstdag een etentje bij vrienden, en tweede kerstdag een alternatief feestje bij ons in huis, met zo’n vijfentwintig gasten, onder het motto ‘Oh No, Not Another Christmas Party’ (zoals ook in voorgaande jaren; een kleine traditie dus). Allebei leuk en gezellig, maar het had niets met de kerstgedachte te maken. Kerst was slechts aanleiding om iets feestelijks te doen.
Kennelijk is er pas sprake van een viering wanneer de oorspronkelijke gebeurtenis die wordt gevierd werkelijk iets voor de feestganger betekent, oftewel: een evenement voor hem is waaraan hij trouw wil zijn.

Kun je iets soortgelijks zeggen over het vieren van een 70ste verjaardag? Een geboorte is zeker te beschouwen als een gebeurtenis die de dagelijks gang van zaken doorbreekt, niet alleen voor de familie waarin de betreffende persoon wordt geboren, maar post rem wellicht ook voor de jarige zelf: zich verheugend over het feit van zijn eigen geboorte en over zijn in leven zijn. En anderen vieren de verjaardag vanwege de betekenis die het leven van de jarige in hun leven heeft. (Er is uiteraard een verschil in beleving en betekenis. Het kan niet anders of het leven van de 70-jarige betekent voor zijn dochter iets anders dan voor haar partner die de jarige nog maar enkele jaren kent.)

Wat betreft een huwelijk: het kan worden beschouwd als een zelfgecreëerd evenement. Het huwelijk is een insnede in het leven van de huwenden: er is onmiskenbaar een vóór en ná de echtverbintenis, zeker in traditionele context. De bruiloftsviering kan worden beschouwd als de eerste gelegenheid waarin trouw wordt betoond aan het evenement van de huwelijksvoltrekking. Elke verjaardag van het huwelijk is een gelegenheid om de trouw aan het evenement opnieuw te tonen en te herbevestigen. En een zoveel-jarig huwelijksfeest (zoals het 50-jarige van mijn ouders) doet dit bij uitstek, door ook anderen erin te betrekken: allen die direct en indirect betrokkenen zijn bij het oorspronkelijke evenement (kinderen, kleinkinderen, familie, vrienden); het is de gelegenheid voor hen om te laten merken wat de betekenis van dat huwelijk was in hun leven.

Abstraherend zou je het volgende kunnen concluderen. In vieringen herdenken we een oorspronkelijke gebeurtenis. Door bijvoorbeeld een verjaardag te vieren betonen we ons trouw aan een evenement dat als gebeurtenis (of in zijn gevolgen) door de betrokkenen als belangrijk wordt ervaren in het eigen leven. Tijdens die vieringen is er de gelegenheid om het effect te memoreren (of te actualiseren) dat het evenement had in het leven van betrokkenen.
Wel, niet erg spectaculair, deze conclusie, maar de omweg via de noties ‘evenement’, ‘trouw’ en ‘waarheidsproces’ heeft me wel iets duidelijk gemaakt. Vieringen zijn bijzondere feesten. Het bijzondere ervan verdient aandacht. Een viering die verloopt als een gewoon feest is eigenlijk als viering mislukt.

Valt er met Oud en Nieuw ook iets te vieren, of is het gewoon feest?



30 december 2007

De taalontwikkeling van Harrie gaat zo hard dat ik het nauwelijks kan bijhouden. Over een poosje is het waarschijnlijk nog maar een kwestie van ‘nog-niet’: nog niet voluit pratend maar wel bijna. Nu bekijk ik het nog vanuit de positie van de baby die nog helemaal niets kon zeggen. Maar goed, er komt natuurlijk een tijd dat hij gewoon kan praten. Dat kan ik me nu nog nauwelijks voorstellen. (Merkwaardig woord: nog.)

Enkele opvallendheden:
. Niet alleen combineert hij steeds vaker woorden, inclusief zinnetjes die we vaak nog niet helemaal begrijpen; ook maakt hij steeds vaker verbinding tussen situaties. De telefoon gaat. ‘Oma?’, vraagt Harrie. ‘Nee, het is niet oma.’ ‘Buren?’ (We hadden hem eerder die dag een verhaaltje verteld waarin de buren een rol speelden.) Hetzelfde met de deurbel. Harrie weet al een aantal namen te noemen van degenen die zouden kunnen aanbellen. Ook kan hij zich al enige tijd iets voorstellen bij wat er gaat gebeuren op een andere plek. Bijvoorbeeld wanneer ik vrijdagochtend zeg dat we ‘naar de kindjes gaan’ (crèche), dan antwoordt hij met namen van peuters die er dan ook zullen zijn.
Voor bewustzijn komt het voor alles aan op geheugen, zo lijkt het. En dat wordt aanzienlijk uitgebreid door taal. (Of is geheugen taal?)
. Het wonderlijkst vond ik wat er afgelopen dagen gebeurde. We zitten enkele dagen in Havelte in het buitenhuisje van de moeder van mijn vriendin. De laatste keer dat we hier waren was in augustus. Harrie sprak toen nauwelijks nog een woord. Wat schetst mijn verbazing toen we het dorp binnenreden: hij herkent de plekken en noemt ze ook bij naam: ‘winkel’ (d.w.z. supermarkt), ‘bakker’, ‘zwembad’, - woorden die hij vier maanden geleden nog niet uitsprak. Of hij die woorden toen wel al wel wist, valt moeilijk te zeggen; zeker is dat hij dingen die hij toen heeft gezien herkent en ze weet te benoemen. (Bewustzijn lijkt dus niet afhankelijk van articuleerbaarheid. Anders had hij zich die plekken niet kunnen herinneren.)
. Ruim een maand geleden verzamelde mijn vriendin een lijst met woorden die Harrie al actief bezigde; dat waren er toen zo’n 150. Het zou me niet verbazen als het aantal ondertussen is verdubbeld of verdrievoudigd. Daarbij horen woorden in enkelvoud en meervoud (‘paard’, ‘paarden’), woorden als ‘groot’, ‘klein’ en ‘veel’, en tellen! Veel van de cijfers kent hij reeds, zelfs in volgorde. Of hij ze ook al koppelt aan het aantal dingen, weet ik niet. ‘Een’ en ‘twee’ weet hij te benoemen door dingen aan te wijzen. En ‘tien’ is veel, zo lijkt het. De rest volgt binnenkort waarschijnlijk.
. Verder blijf ik het opmerkelijk vinden hoe Harrie verbanden legt. We reden door de polder en zagen een windmolen, en inderdaad, Harrie wijst en zegt: ‘molen’. Kennelijk doen alleen de wieken er toe; de rest is bijzaak. Hetzelfde met een speelgoedbeestje. Ik zou zelf niet weten hoe ik het onbestemde gevaarte zou moeten noemen, behalve ‘monster’. Voor Harrie is het evenwel een ‘oli’ (oftewel: olifant), vanwege de slurf. Tja, dingen kunnen zo simpel zijn.
Waar ik me over verbaas is de abstractie die een klein kindje reeds pleegt: iets reduceren tot een enkel kenmerk en dat herkennen in allerlei verschillende dingen. Abstractie lijkt niet een eindpunt te zijn in onze mentale ontwikkeling, maar eerder het begin. (Is het een overlevingsstrategie: dingen weten te herkennen op de belangrijkste kenmerken?)
. Ook het liedjes zingen heeft zijn intrede gedaan. Hij begint er meestal zelf mee. De melodie gaat al prima, vaak ook al enkele zinnen. Met name ‘Lang zal die leven...’ en ‘Poesje mauw, kom eens gauw...’. En met dat we meezingen, breidt hij zijn tekst stukje bij beetje uit. ‘Hiep, hiep...’ Harrie: ‘hoela!’
. Humor heeft Harrie al heel lang. Hij weet om situaties te lachen en weet ook anderen aan het lachen te maken. Bijvoorbeeld door iets voor zijn gezicht te houden (zoals een doorzichtige doos) of door zich te verbergen. Verder viel mij gisteren op dat het ‘doen alsof’ zijn intrede heeft gedaan. Hij viel. Niet ernstig, maar wij schrokken. Vervolgens ging hij een paar keer doen alsof hij viel, om onze reactie uit te lokken. Voor een ouder kind geen verrassing natuurlijk, maar bij een bijna tweejarige verwonder ik me er nog over. (Is het doen alsof afhankelijk van taal?)

Ik ben benieuwd naar de volgende ontwikkelingen. Heerlijk om een peuter zo mijn wereld onvanzelfsprekend te zien maken. Het lijkt wel filosofie. Uiteraard wens ik iedereen een kind toe!

Ora-kélen # 371

.
De wortel zoekende mensch
Zoekt onderdak voor zijn wiebelige zelf
Dolend met zwabberende gevoelens
En overstelpt door herinneringen
Die opspringen aan de waterspiegel
Van zijn plechtige verhaal
Waar plooit zich de lakei van het
Onbewoonbaar verklaarde eiland
In de zee van montere ridders
Waar lispelen de sintels
Rillend als een saaie doos
Waar lonkt het woud aan bishpalen
Zonder hoop op een voedzame maaltijd
Verbannen gevoelt hij zich
Temidden van de taalbuitelingen
Der naar volksgunst snakkende maren
A ja de verstreken tijd
Hoe vaak moet ik het nog zeggen
Het is grenzeloos geroezemoes
Windwaarts uitgesproken
Kom mij nader met uw warme mos
En ik zal u hooggeboren laten snateren
Bonk

woensdag 19 december 2007

Kolom (III): Meer land voor Palestijnen en Israëli’s: de oplossing

(Column ter inleiding van een gesprekje in het programma De Ochtend op Radio Noord-Holland, 17-12-07)


MEER LAND VOOR TOEKOMST
Pragmatisch-utopische oplossing voor het Palestijns-Israëlische conflict

Het is bijna kerst, en net sinterklaas geweest: tijd voor vrede en cadeautjes. Ik zou de Palestijnen en Israëli’s een pragmatische oplossing cadeau willen doen. Zodat er eindelijk eens schot komt in het vredesproces. En die oplossing luidt – let goed op:

Polder een stuk Middellandse Zee in langs de kust van Israël en de Gazastrook. Zo krijgen beide volkeren meer land en wordt het mogelijk in twee staten naast elkaar te leven.

Enkele jaren geleden reisde ik door het Midden-Oosten en deed ook Israël aan. Een vriend van mij woont al meer dan een decennium in Haifa. In gesprekken met Israëli’s en Palestijnen werd mij duidelijk dat de meesten vrede willen en een pragmatische oplossing voor tal van problemen: men wil dat de eigen kinderen opgroeien zonder vernedering of de dagelijkse dreiging van aanslagen. Ook begreep ik dat er plekken zijn in Israël waar de landbreedte slechts 25 kilometer is, tussen Middellandse Zee en Palestijns gebied. Hetzelfde geldt voor de Gazastrook: een onmogelijk smalle strook land met teveel mensen. Grondgebied en leefruimte spelen dus een belangrijke rol in het conflict.

Toen ik dat allemaal hoorde en zag, bedacht ik het volgende. Is het een oplossing om het gebied van zowel Israël als Palestina uit te breiden met een stuk ingepolderde Middellandse Zee? Zeg: honderd kilometer, om te beginnen.

Beide landen zouden zo fors aan vruchtbaar land winnen. Het zou beide bevolkingen kunnen enthousiasmeren voor een leefbare toekomst, in plaats van gezamenlijk te blijven wroeten in de beperkte ruimte van het verleden.

Ik heb het voorgesteld, maar men heeft nog niet erg willen luisteren, althans, ik zie dat de landkaart nog steeds dezelfde is en ook is er nog geen vrede. Onverstandig natuurlijk om deze eenvoudige oplossing niet aan te grijpen.

Utopisch? Inderdaad, maar daarom nog niet zinloos. Het utopische denken zit sinds enige tijd in de verdomhoek. Dat lijkt me onterecht. De wereld zit gevangen in teveel oude stellingnamen. Zoals in het geval van het Palestijns-Israëlische conflict. Ik ben vóór het bedenken van utopische oplossingen. Het kan het muurvaste denken omzeilen door buiten de bekende kaders te gaan. Zodra we gaan geloven dat de werkelijkheid vanzelfsprekend en onvermijdelijk is, verdwijnt de hoop. De wereld is permanent in verandering. We kunnen die veranderingen een handje helpen, door ze de goede richting in te lokken met het bedenken van fantastische oplossingen die ook nog te realiseren zijn. Daarom ben ik voor een politiek die de utopie niet schuwt.

Wel, dit was mijn kerstboodschap.

woensdag 12 december 2007

db (vanaf 8 december 2007)

12 december 2007

Afgelopen zaterdag, 8 december, was er een conferentie over levenskunst bij de ISVW in Leusden. Georganiseerd door de VFP en VFO, twee beroepsverenigingen; de eerste van praktiserend filosofen, de andere van filosofen in het onderwijs. Inleidingen van Dick Kleinlugtenbelt en Joep Dohmen. Daarna een twaalftal workshops in twee shifts. Volle bak. Negentig deelnemers. En het hadden er veel meer kunnen zijn, maar het maximum was bereikt. Goede sfeer, veel onbekenden. Kennelijk spreekt het thema aan.
De verhalen horend, lijkt levenskunst geen onderwerp te zijn voor grote controverses. Er zijn uiteraard accentverschillen, maar vooral het gemeenschappelijke valt mij op. Zoals het teruggrijpen op de Oudheid, en elementen (of ‘bouwstenen’) die als kenmerkend worden beschouwd voor levenskunst (zoals de aandacht voor levenshouding). Kennelijk hebben we allemaal dezelfde boekjes gelezen (m.n. Hadot en Foucault). Verschillen blijken vooral in de uitgangspositie, de analyse van de huidige situatie, en de remedie daarvoor.
Joep D zegt zelf een moralist te zijn, en dat bleek ook dit keer. In zijn lezing toonde hij zich gemotiveerd door onbehagen. Onbehagen met het wijdverspreide consumentisme en de ‘voortwoekerende negatieve vrijheid’; levenskunst zou de nieuwe publieke moraal moeten worden. Bij Dick K niet echt de behoefte om in crisistermen te spreken over de huidige samenleving. Hij bracht een aantal hoofdpunten inzake levenskunst voor het voetlicht, met aandacht voor verschillende insteken. Levenskunst in meervoud. Wat dat betreft was de vraag verhelderend die hij opwierp: vanuit welke stemming begrijp je het leven? Verwondering, zoals bij Plato? Onbehagen, zoals bij Joep? Of nog weer een andere stemming? Jan F was er ook; hij zei de ‘jouissance’ te missen in de verhalen over levenskunst. Inderdaad, het genieten krijgt nog weinig aandacht; misschien associeert het voor sommigen teveel met consumentisme.
Van waaruit probeer ik het leven te begrijpen? Wel, als ik kijk naar de gemoedstoestand die ik nastreef, dan is dat een ‘opgeruimd gemoed’. In een ander verband heb ik het ook wel genoemd: ‘levenliefhebbend leven’. Het zijn aanduidingen die de insteek typeren waar ik voor ga. Levenskunst omdat ik van het leven hou en omdat ik dit wil blijven doen. Staat dat dan los van maatschappijkritische analyse en kritiek? Allerminst, maar onbehagen met de cultuur is niet mijn hoofdmotivatie. Ik probeer te vermijden om in oppositie met het dagelijks leven te leven, - zoals ik wel eens merk bij cultuurcritici en radicale idealisten: niets deugt, alles moet anders. Het klinkt dan alsof het leven zelf niet deugt, - met zo’n houding heb ik helemaal niets; heb geen behoefte om alles in azijnzuur onder te dompelen. Ik probeer problemaholisme verre van me te houden. Liever vertrek ik vanuit levensbeaming, om vervolgens te kijken wat dan eventueel moeilijkheden oplevert. Problemen zijn er zeker, maar ik zie het leven niet als een ‘probleem’ dat ik levenslang probeer op te lossen.
En wat betreft het consumentisme, ik geloof er niet zo aan. Er zullen zeker consumptieverslaafden zijn, maar zijn dat meer dan uitzonderingen? Opmerkelijk genoeg weten critici van het consumentisme nooit voorbeelden te noemen van mensen die zij zelf kennen. Over wie gaat het eigenlijk? Natuurlijk, er zijn mensen die erg bezig zijn met spulletjes, hun huis, geld verdienen etc; maar is dat werkelijk zo’n ramp? En nieuw is het zeker niet; ik zou wel eens willen weten of er ooit een tijd of cultuur heeft bestaan waarin mensen helemaal niet met dat soort zaken bezig waren. Waarschijnlijk onvindbaar.
Belangrijker vind ik het dat wanneer mensen iets anders willen dan geld verdienen, consumeren etc, dat er dan ook alternatieve opties voorhanden zijn, zodat men niet noodgedwongen moet blijven doen wat men al deed, terwijl men aan iets anders toe.
Ik ben het er mee eens dat de maatschappijbrede nadruk op productie en consumptie (in reclame, in economisch beleid) mensen riskeert te reduceren tot consumenten. Een kritische houding is gewenst. Ook kan ik me voorstellen dat steun welkom is bij het tegenwicht bieden aan die tendens; niet iedereen zal uit zichzelf weerstand weten te bieden aan de retorica van de markt.
Niet alleen de politiek heeft hierin een rol te spelen, bijvoorbeeld door excessen in marktwerking tegen te gaan en door de burger te beschermen tegen teveel of misleidende reclame. Ook filosofie, religie en kunst zijn van belang voor het vormen van tegenmacht en voor het herstellen van een menswaardig evenwicht: met name door een kritische blik te cultiveren en door gelegenheid te bieden om onszelf (opnieuw) te ervaren als een geheel, en niet slechts als consument of als werker. Echter, het moraliserend gefoeter op consumentisme haalt m.i. weinig uit en zal de meeste mensen niet aanspreken. Wat heeft het voor zin om een vijand te maken van wat we dagelijks doen, consumeren, aan de hand van het exces? Ik hou er niet van de uitzondering tot regel te maken, hoe mooi het ook klinkt. Het is beter om alternatieven te ontwikkelen, inclusief een visie op de hele mens, en om dat toegankelijk te presenteren en ook de gelegenheid te bieden tot praktiseren.

In mijn workshop ben ik ingegaan op het verband tussen levenskunst en praktische filosofie, onder de titel: ‘Levenskunst in de praktijk. Over praktische vormen van filosofie als oefening in levenskunst.’ Er was veel belangstelling voor. Als onderdeel van de workshop was ik van plan een oefening te doen, maar heb dat door het grote aantal deelnemers (circa 25) laten schieten. Het zou onmogelijk zijn geweest om er goed op in te gaan. Wel heb ik de oefening aan de groep voorgelegd; wie weet doet men er nog eens iets mee.
De oefening: in drietallen de volgende vragen te bespreken. ‘Heeft het ‘goede leven’ oefening nodig? Zo ja, heb je zelf oefeningen of gewoontes om de kwaliteit van je dagelijks leven te vergroten of op peil te houden?’ Een complexe kwestie, uiteraard. Om te beginnen al de vraag wat je onder het ‘goede leven’ verstaat. En dan nog het onderzoek naar je eigen dagelijkse doen en laten: wat is bevorderlijk? Het zijn vragen die je je bij herhaling zou moeten stellen (waardoor het op zich reeds een levenskunstige oefening zou kunnen worden!). Toch had het aardig geweest om er in de workshop een begin mee te maken. Wellicht dat de oefening interessant materiaal zou hebben opgeleverd, ter inspiratie van elkaar en als opstap naar de vraag hoe een hedendaagse levenskunst in te oefenen.
Hoe geef je invulling aan een workshop over levenskunst? De tijd, anderhalf uur, vond ik het grootste hoofdbreken. Ik wilde niet alleen een oefening doen. Zonder context zou het allemaal wat mager blijven. Terwijl het me juist te doen was om de vraag: hoe levenskunst meer te laten zijn dan een mooi concept? Hoe haar een levenspraktijk te laten zijn? Het leek me daartoe van belang om een verband te leggen met een eerdere periode waarin levenskunst in filosofie een hoofdrol speelde, als manier van leven: in de Oudheid.
Ik heb er nog aan gedacht om een verkorte versie van een artikel dat ik bezig ben te schrijven over deze thematiek gewoon voor te lezen. Met zo’n tekst zou ik kort en krachtig iets kunnen neerzetten, als basis, om van daaruit gezamenlijk onderzoek te doen. Eventueel krijgen deelnemers een kopie mee, zodat ze er later nog eens naar kunnen kijken. Heb er toch van afgezien. Saai, lijkt me, om zo’n voorgelezen tekst te moeten aanhoren, ook al is het kort en krachtig geformuleerd. Bovendien niet erg in overeenstemming met het karakter van een workshop.
Wat ik wel heb gedaan is een schets geven van mijn opvatting van levenskunst en vervolgens praktische vormen van filosofie gepresenteerd als oefeningen in levenskunst. Ik dacht daarbij met name aan socratisch gesprek, filosofisch consulentschap, filosofisch café en leesgroepen. Als oefenplekken voor diepgang, onderscheidingsvermogen en inleving bijvoorbeeld. Tenslotte heb ik beide met elkaar in verband gebracht, levenskunst en praktische filosofie, als manifestatie van een nieuw paradigma in de filosofie. En dit alles in een interactief format, met ruimte voor vragen, opmerkingen en enige discussie. Het had hierdoor toch nog enigszins het karakter van een workshop.
Ik had me wellicht teveel voorgenomen. Een cursus van een week zou mooi zijn geweest! Iets voor in de zomer.



14 december 2007

Harrie wordt steeds verbaler. Opvallend is het combineren. Eerst waren het enkele woorden die hij uitsprak, meestal in aanwijzende zin. Sinds enige tijd zijn daar combinatie van twee of meer woorden bijgekomen. Soms lijkt hij ook zinnetjes te brabbelen; ik kan ze nog niet helemaal verstaan. Het langste zinsdeel dat ik hem duidelijk hoorde uitspreken was: ‘spelen op de grond’. Het was een commando uiteraard: of ik maar even op de vloer wilde gaan zitten om met hem te spelen.
Uit zijn gedrag valt op te maken dat Harrie al veel en veel meer snapt dan hij kan zeggen, maar dat is al lang zo. Eerder liep hij op de vraag: ‘waar is vosje?’ (zijn knuffelbeest) naar de plek waar zijn knuffelbeest lag; nu zegt hij ‘binnen’ of ‘keuken’. Soms weet ik niet of hij werkelijk snapt wat de vraag was wanneer hij met ‘ja’ of ‘nee’ antwoordt, maar het lijkt erop dat hij het meestal niet zomaar zegt.
Tegelijk nemen nee-zeggen en eigenzinnigheid toe. ‘Nee’ betekent niet per se dat hij iets niet wil (doen), maar het moet toch even gezegd worden. Daarnaast ook grotere weigerachtigheid. Zoals bij het zingen op zaterdagochtend. Mijn vriendin vertelde dat hij de afgelopen keer helemaal niets wilde wat de juf hem vroeg.
Hebben beide iets met elkaar te maken: verbaler worden enerzijds en nee-zeggende eigenzinnigheid anderzijds? Sartre meent dat met het ‘niet’ de vrijheid van het bewustzijn zijn intrede doet in de wereld. Is het ‘nee’-zeggen de manifestatie van een talig ontluikend bewustzijn?
Als ik hoor hoe elementair het taalgebruik van kleine Harrie nog is, verwonder ik me erover hoe oneindig complex het bezigen van een taal eigenlijk is. Naast de vele woorden, ook nog alle verbuigingen, vervoegingen, voorzetsels, zinsconstructies, etc: de grammaticale verfijning van de ervaarbaarheid.
Harrie is in staat steeds meer te benoemen en te decoderen, met steeds meer oog voor verbanden en mogelijkheden. Zoals verstoppen: een munt tussen bladzijden leggen, daarna het boek dicht doen, en plezier hebben wanneer je net doet alsof je de munt niet kunt vinden. Meer articulatie, ingewikkelder ervaring, zo lijkt het. In ieder geval vergroot zich alsmaar de actieradius van het wereld-ontdekken door het kleine mannetje en zijn mogelijkheden om er iets mee te doen. Hij heeft de huiskatten al ver achter zich gelaten, maar dat was eigenlijk na een paar maanden al zo. Prachtig om deze ontwikkelingen mee te maken.

vrijdag 7 december 2007

Ora-kélen # 4

in de Japanse tuin
waren de kersen zo goedkoop
dat het vliegtuig neerstortte
en al het water verpulverde