Levenskunst, filosofie & seculiere spiritualiteit/ Dries Boele

donderdag 13 juli 2017

‘Er zit geen gat in de werkelijkheid.’ Onderzoekje naar eenheidservaring en andere staten van geest

Is de werkelijkheid één? Lange tijd kon ik weinig met het begrip ‘eenheid’. Ik begreep dat dualisme niet deugde (zoals het geest/lichaam-dualisme), maar om dan maar te concluderen dat alles een eenheid is, vond ik wel erg snel gaan. Waarom niet pluraliteit?

Om mij niet te verliezen in gespeculeer, ben ik op zoek gegaan naar een eenheidservaring. Welke ervaring komt in aanmerking voor de eretitel ‘eenheid’? Al jaren speelt een gebeurtenis mij parten. Ik wist niet hoe haar te interpreteren. Sinds enige tijd associeer ik haar met ‘eenheid’. Deze ervaring zal ik beschrijven en er vervolgens een onderzoekje aan koppelen.

Het blijft lastig voor me om het over deze ervaring te hebben. Soms meen ik dat zij voor mijn ‘zit in het leven’ de belangrijkste ervaring is geweest die ik ooit heb meegemaakt. Andere keren denk ik dat die waardering zwaar overdreven is, en dat het eigenlijk om iets gaat dat te banaal is voor woorden. Ik leg het aan jullie voor. Ben benieuwd.


Herengracht
Dit is wat me ruim dertig jaar geleden overkwam. Het was voorjaar 1983. Ik zat in het eerste jaar van mijn studie filosofie, hier in Amsterdam. In dat jaar kreeg ik te maken met een zeer uiteenlopend scala aan filosofen: van Plato tot Hegel en Nietzsche en van de Upanishads tot Frege en Popper. Ze hadden elk hun opvattingen, en deden allemaal hun best mij te overtuigen van hun eigen waarheid, ook al waren zij vaak nogal tegengesteld aan elkaar. Mijn hoofd raakte erg vol. Een enorme kluwen aan strijdige waarheidsopvattingen hield mijn aandacht bezet. Ik werd welhaast tot wanhoop gedreven door de verschillende claims: `ze kunnen toch niet allemaal waar zijn?!’ Wekenlang liep ik rond in een groeiende verwarring.

Toen, ergens in het voorjaar, op een vroege ochtend, na een nachtlang muziek en dansen, overviel me iets bijzonders. Ik kwam uit discotheek ‘Het Okshoofd’ (op de Herengracht) en liep naar mijn fiets. Plotseling, midden op straat, ervoer ik een wegvallen van alle grenzen. De stille straat in schemerend ochtendlicht, de gracht, huizen, bloeiende bomen, auto’s, fietsen, de oplichtende nevel boven het water: met alles raakte ik verbonden, indringend en tegelijk licht. Ik ervoer het als een implosie van mijn denken-onder-hoogspanning, alsof een zeil dat bol hangt van het regenwater openscheurt, doordat het ineens wordt opengereten door een vlijmscherp mes. `Het bestaan is er!’ was het eerste dat me te binnen schoot. En een diepingrijpend besef: mijn existentie is geen denkconstructie. Al met al duurde het niet lang. Ik liep door naar mijn fiets, haalde hem van slot en reed ermee naar huis. Alles oogde fris, helder.

Deze ervaring aan de Herengracht had op het moment zelf een grote impact. Het voelde als een bevrijding uit cerebrale overspannenheid. Maar wat had zij te betekenen? Wat kon ik ermee? Omdat ik niet goed wist hoe ik de ervaring moest plaatsen, heb ik er lange tijd niets mee gedaan. Ook vreesde ik dat medestudenten en vrienden nogal vreemd zouden opkijken bij het horen van het verhaal, en mij voor gek zouden verklaren wanneer ik deze ervaring heel serieus zou nemen. Had ik misschien teveel gedronken, iets gebruikt of te wild gedanst?

De ervaring bleef evenwel niet zonder effect. Het voelde als thuis geraken in het leven. Eerder spookte ik vooral rond in mijn denken; nu wist ik dat denken slechts een afgeleide is. Het voelde alsof ik door een valse bodem was gezakt. Ik had nu vaste voet aan de grond gekregen in wat ik ervoer als de ‘echte werkelijkheid’. Dit besef heeft mij nooit verlaten.

De Herengracht-ervaring had en heeft voor mij meerdere dimensies. Opmerkelijk genoeg associeer ik de ervaring pas sinds enige tijd met ‘eenheid’. Eerder speelden twee andere dingen die mij bezighielden. 1) ‘Het bestaan is er’ als een soort absolute bodem: het feit te bestaan is eerst en ontsnapt aan elke twijfel. Bestaan behoeft geen bewijs, en is in die zin ‘grondeloos’; het is er. Meer is niet nodig. Het is geen gedachte, maar een constatering. En 2): Alle waarheden over dat bestaan zijn relatief, in de zin van gerelateerd aan het bestaan. Anders gezegd: er is de werkelijkheid (het bestaan); en er zijn waarheden over de werkelijkheid, perspectieven. En die waarheden zijn er in meervoud, en hoeven elkaar niet uit te sluiten. Integendeel, zij kunnen elkaar heel goed aanvullen, vanuit telkens andere invalshoeken.

Die ochtend in het voorjaar was mijn geloof in de mogelijkheid van een eenduidige waarheid en een alomvattend denksysteem eraan gegaan, geïmplodeerd, - al heeft het nog een tijd geduurd voordat ik de neiging ertoe helemaal kon opgeven. Voor mijn studie filosofie had dit uiteraard vergaande consequenties, maar dat is nu niet ter zake.


De boom, bomen, …
Laat ik proberen duidelijk te maken hoe ik mijn Herengracht-ervaring associeer met ‘eenheid’. Dat zal ik doen door die ervaring te contrasteren met een staat van geest waarin ik die eenheid duidelijk niet ervaar. (En die verschillende staten van geest zou je dus ‘dualiteit’ kunnen noemen.)

Sinds enkele jaren begint het bij mij te dagen dat ik met taal en denken de werkelijkheid zoals ik die dagelijks ervaar telkens ophak in uitwisselbare eenheden, ook wel ‘woorden’ en ‘begrippen’ geheten. Ik zie weliswaar een ding, daar, op twintig meter van me vandaan, maar ik benader het vooral naar hoe ik het noem, een ‘boom’. Ik zie heel veel dingen om mij heen; echter, wat vooral telt is hoe ik ze noem: een ‘tafel’, een ‘stoel’, een ‘laptop’, een ‘kop koffie’, etc. Dit benoemen is zo vanzelfsprekend, dat ik me er geen vragen bij stel. Alles waarvan ik mij bewust word, wordt begeleid door woorden, gebeurt in woorden. Taal rastert zo alles wat ik waarneem: zij spreekt vanzelf in alles wat ik doe.

Deze vanzelfsprekendheid verbrokkelde, toen ik me begon te realiseren dat de dingen die ik benoem een ander leven leiden dan de benoemende woorden. Met het woord ‘boom’ kan ik spelen in zinnen, maar met het ding dat ik ‘boom’ noem, daar, op twintig meter van me vandaan, kan ik dat niet. Ik kan het ding niet verplaatsen zoals ik een woord kan verplaatsen en combineren met andere woorden. Het ding staat daar, en het enige dat beweegt zijn z’n takken en bladeren. Het staat er gecombineerd met andere dingen, en die combinatie heet ‘werkelijkheid’.

Kortom, het woord ‘boom’ functioneert in zinnen die ik denk, uitspreek, lees, opschrijf etc; het ding dat ik ‘boom’ noem is onderdeel van een werkelijkheid waar geen gat in zit: alles sluit naadloos op elkaar aan. Het ding wortelt in grond, staat naast een ander ding dat ook ‘boom’ heet, en op z’n takken zitten bewegende dingen die ik ‘vogels’ noem. (Het wordt steeds lastiger om met woorden te beschrijven wat ik zie, en dat is niet zo vreemd want elk woord is een algemeenheid; geen enkel woord heeft betrekking op maar één ding.)

Er blijkt dus een verschil te bestaan tussen de werkelijkheid van de dingen, waar ik zelf ook deel van uitmaak, enerzijds, en anderzijds het web aan woorden waarmee ik die dingen benoem. In dat woordenweb kan ik naar believen met woorden spelen, in talloze zinnen. De werkelijkheid van de dingen daarentegen is een aaneensluitend geheel, waarin twee dingen niet tegelijkertijd op dezelfde plek kunnen zijn, en waarin alles met elkaar verbonden is. De dingen bewonen een aaneengesloten werkelijkheid, terwijl het woordenweb een losse wereld van mogelijkheden oproept.

Beide hebben hun eigen dynamiek (je zou het ook ‘tijd’ kunnen noemen). De werkelijkheid van de dingen is weliswaar voortdurend in verandering, maar heel anders dan het woordenweb. Beide veranderen volgens een heel andere, eigen logica. Het woordenweb kent een grammaticale, een denklogica; en de werkelijkheid van de dingen kent een logica van onderlinge afhankelijkheid, van interdependentie.

(Het een, de wereld van de woorden, is het resultaat van de vraag wat iets is (namen, begrippen, etc). Het andere, de werkelijkheid van de dingen, kan worden geconstateerd; het bestaat ook los van mijn aandacht. Je zou kunnen zeggen: het eerste is de wereld van het Zijn; het tweede de werkelijkheid van het Bestaan. Nog weer anders gezegd: er is het ding voor mij als denktalig wezen, versus het ding op zich, dat ik zelf ook ben, te midden van andere dingen, een bestaan delend.)

Terug naar de ervaring. Tegelijk met het onvanzelfsprekend worden van het woordenweb dat mijn waarnemingen rastert, breekt af en toe de ervaring door van de aaneensluitende werkelijkheid waar ik zelf ook onderdeel van uitmaak. Wat valt erover te zeggen? Niet veel. Het voelt als aarden. Soms schrijf ik er een gedichtje over. Zoals vorig jaar, toen ik op Kreta was. Ik dreef in het water en het voelde alsof mijn lichaam opgenomen was in een gigantisch zeelichaam.

Oren in het water
Horen het lichaam ademen
Horen de oren
Horen het kabbelen
Van de zee
Meer niet

Het blijft lastig om in woorden te vangen wat nu juist ontsnapt aan het hak- en breiwerk van woorden…


Onder het woordenweb
Het ligt misschien voor de hand om hetgeen ik ervoer aan de Herengracht te associëren met de beleving van ‘eenheid’, zoals ik die hierboven heb proberen te beschrijven. Toch leg ik dat verband nog niet zo lang. Ontging me eerder het belang van die beleving? Was ik vooral behept met de waarheidsvraag en met het innemen van filosofische perspectieven, en duurde het daardoor lang voordat mijn aandacht verschoof (of kon verschuiven) naar de beleving van eenheid? Was het de heftigheid van de Herengracht-ervaring die me in de luren legde, waardoor ik ter vergelijking eigenlijk zat te wachten op even heftige ervaringen?

Hoe het ook zij, ik zie nu hoe het ‘wegvallen van alle grenzen’ toen vergelijkbaar is met het ervaren van de werkelijkheid als een aaneengeschakeld geheel waar ik zelf ook deel van uitmaak. En het lukt me steeds beter om die ‘eenheid’ te ervaren, en om deze ervaring te onderscheiden van mijn denktalige staat van geest, waarin ik ongemerkt alles benoem.

Een tijdje geleden viel me de frase in: ‘er zit geen gat in de werkelijkheid’. Sindsdien helpt het zinnetje me om weer in de staat van geest te geraken waarin ik de werkelijkheid als een naadloze eenheid ervaar. Het werkt als een soort koan.

Het ervaren van die eenheid heeft z’n voordelen. Opgaand (of gevangen) in het woordenweb heb ik de neiging om mij, losdenkend van de werkelijkheid der dingen, te verliezen in abstracties, in hypothetisch denken, in wensdenken. Door me te realiseren dat er, onderscheiden van het woordenweb, ook de werkelijkheid der dingen is, word ik aardser. (‘Fuss fassen in der Wirklichkeit’, zoals je zo mooi in het Duits kan zeggen.) En dit aarden voelt als thuiskomen: ik hoef er niet verder voor te zoeken.


Eenheid en dualiteit
Dit is waar ik op uitkom wat betreft ‘eenheid’. Zij is geen resultaat van opstapelend en verenigend denken; zij is een beleving. ‘Eenheid’ is geen overkoepelende hoofdgedachte, maar eerder een onderkoepelende ongedachte: het is er al, eerder dan elk verstandig gemaakt onderscheid. Wel vergt het een besef.

Eenheid ziet er vanuit de verschillende staten van geest anders uit:
. Uitgaande van de discursieve staat van geest, waarin alles wordt opgehakt in woorden en denkgrammaticale elementen, is eenheid een product: een aaneenvoegen van elementen tot een samenhangend, conceptueel geheel, - een gigantische klus, zeker wanneer je recht wilt doen aan alle verschillen en samenhangen.
. Uitgaande van de beleving van de werkelijkheid is er reeds eenheid; zij gaat aan alles vooraf. Eenheid is eerder dan alles wat er gezegd en gedacht kan worden over de dingen die we aantreffen. Je hoeft er niets voor te doen, alleen iets voor te laten: ophouden om alles in woorden te willen vangen.

En dualiteit? Wat komt in aanmerking voor het onderscheiden van diepgaand verschillende werkelijkheden, grondbeginselen of aspecten? Het enige onderscheid dat ik zou kunnen bedenken is dat tussen twee staten van geest: enerzijds het beleven van de ‘eenheid’ van de werkelijkheid der dingen; en anderzijds de discursieve staat van geest die alles in logische of grammaticale onderdelen ophakt, en die deze onderdelen combineert in zinnen, ermee beschrijft, mogelijkheden bedenkt, creëert, speelt, etc. Is dit een zinvolle beschrijving van dualiteit?


Tenslotte/verder
Tot zover enkele gedachten over ‘eenheid en dualiteit’. Ik ben op zoek gegaan naar ervaringen die in aanmerking zouden kunnen komen voor het tweetal. Uitgangspunt was ‘eenheid’: wanneer ervaar ik werkelijk eenheid? De constatering dat ik die eenheid niet dagelijks ervaar, gaf me de aanwijzing wat ‘dualiteit’ zou kunnen zijn: twee staten van geest. In de één ervaar ik eenheid; in de andere juist niet.

We zijn tot beide in staat. Ik heb niet de neiging om de één tot ‘echt’ te verklaren, en de ander als ‘illusie’ weg te zetten. Onze gedachten en de werelden die we daarmee creëren bestaan evenzeer, en met effect! Onze werkelijkheid wordt er in hoge mate door gevormd.

Is er sprake van een radicaal verschil tussen beide staten van geest? Of gaat het eerder om een spanningsveld, waarbij het een in het andere overgaat? (‘Dualisme’ veronderstelt een radicaal verschil; bij ‘dualiteit’ ligt dat anders: de twee zijn op elkaar betrokken.)

Op dit moment kan ik ‘eenheid en dualiteit’ niet anders zien. Ik zou niet weten wat er anders voor in aanmerking komt. De werkelijkheid der dingen en het woordenweb ervaar ik als een buitengewoon boeiend spanningsveld, met polen die elk hun voordelen hebben.

Blijft over een kwestie waar ik nog geen antwoord op heb. Wie of wat is hetgeen die beide polen in zich verenigt? En kan die vereniging ook ervaren worden, of is en blijft het een switchen van de ene naar de andere staat van geest?

Immers, ik ben degene die beide ‘doet’. (Of is ‘ik’ hier een misleidende term? Is het beter om te zeggen: mijn organisme?) Mijn organisme ‘doet’ beide: zowel de eenheidsbeleving, als ook het discursief benoemen, combineren en spelen met denktalige eenheden.

(Kunnen gedachten over ‘eenheid en dualiteit’ leiden tot een ervaring waarin beide op elkaar betrokken zijn?)

En om terug te komen op ‘dualiteit’: is het wel zinvol om ons te beperken tot twee staten van geest? Is er niet reden om uit te gaan van een pluraliteit? Ik denk aan kunstbeleving en aan erotiek, bijvoorbeeld. Vergen zij niet een andere staat van geest dan bovengenoemde twee? Zouden zij verbindend kunnen werken? Er valt nog het een en ander te onderzoeken!


Post scriptum.
Hoe onuitsprekelijk is de eenheidservaring? Over verwoorden, duiden en referentiekader

Ik meen dat de hierboven beschreven eenheidservaringen vergelijkbaar zijn met de ervaringen die Braembussche opvoert onder de titel van het ‘onuitsprekelijke’ of het ‘onzegbare’. En dan met name wat ik bij Dogen tegenkom, wanneer hij het heeft over de ‘realiteit zoals zij is’, de ‘zoheid’ en de ‘leegte’.

Hoe kan ik er zeker van zijn dat het dan om hetzelfde gaat? Zeker ben ik er niet van; het is een vermoeden. De belangrijkste aanwijzing heeft met taalgebruik te maken. Wanneer ik eenheidservaringen (zoals hierboven beschreven) in herinnering roep wanneer er door Dogen wordt gesproken over ‘zoheid’ e.d., dan levert voor mij dat betekenisvolle zinnen op. De verbanden die worden gelegd, de gewaarwordingen waarnaar wordt verwezen, de gevoelens die worden opgeroepen: ik denk dan te weten waar de schrijver het over heeft. Is dat voldoende? Ik weet geen andere manier.

Met de twee andere auteurs die door Braembussche ten tonele worden gevoerd, Dionysius de Areopagiet en Meister Eckhart, lukt dat minder goed. Hoe komt dat? Suggestie: óf zij spreken over een andersoortige ervaring, óf hun referentiekader is dermate anders dan het mijne, dat het me (nog?) niet lukt om het vergelijkbare in ervaring op het spoor te komen.

Mijn veronderstelling hierbij is, dat wij als mens verwant met elkaar zijn, ook in ervaringen, en dat er nauwelijks ervaringen te noemen zijn die volstrekt wezensvreemd zijn voor een andere mens. Waarin we wel verschillen is in referentiekader: de taal waarin we onze ervaringen verwoorden. (Je kunt het met Wittgenstein ook ‘taalspel’ noemen.) Het referentiekader van een naturalist, bijvoorbeeld, verschilt van dat van iemand die gelooft in een bovennatuurlijke werkelijkheid. Zij zullen andere woorden gebruiken, of zullen aan dezelfde woorden andere ladingen geven. Woorden maken deel uit van een netwerk aan betekenissen en verwijzingen.

Wanneer mensen onderling verschillen in referentiekader, dan valt er op het niveau van referentiekader doorgaans uiterst moeilijk een verbinding te leggen met een andersdenkende. Dat blijkt vaak wel mogelijk op het niveau van de ervaring. Moeilijkheid is dan om ‘voorbij’, of ‘onder’ de woorden te geraken. Dat blijkt mogelijk: wij zijn meer dan we denken. (En om Derrida tegen te spreken: Er is niet slechts tekst.) Intelligentie is precies het vermogen om ‘tussen de regels door te lezen’, waardoor we in staat zijn om te beseffen dat we het over hetzelfde hebben, ook al vertalen we het in andere woorden met een ander betekenisveld. Dit vergt inleving en het maken van vertaalslagen.

Met de teksten van Dionysius de Areopagiet en Meister Eckhart krijg ik nauwelijks voeling. Bij sommige zinnen veer ik op; de meeste zinnen blijven mij vreemd. Wat maakt dat ik er niet bij weet te komen wat ze me willen zeggen, terwijl ik wel meen te begrijpen waar het Dogen om gaat? Gebrek aan ervaring? Gebrek aan intelligentie? Of zijn er toch ervaringen waarvoor je iets moet geloven? Nog een mogelijkheid: ik zoek in de verkeerde kast van mijn herinneringen…

Teksten waarmee ik nauwelijks verwantschap voel of waarvoor ik tal van vertaalslagen moet verrichten om ze enigszins van betekenis te laten zijn, zijn idee-historisch misschien nog wel interessant. Echter, zij hebben op mij niet de werking van een ‘inleiding’, in de zin dat ze mij leiden naar ervaringen die de auteur op het oog heeft of waaruit hij spreekt.

Braembussche suggereert dat de ervaringen van Dogen, Dionysius de Areopagiet en Meister Eckhart vergelijkbaar zijn. Ik slaag er niet in om die verbinding te leggen. Met de ervaringen van Dogen heb ik wel voeling, met die van de andere twee niet.

Met Dionysius de Areopagiet en Meister Eckhart kan ik alleen iets wanneer ik hun ‘God’ omduid tot bewustzijn (of de verheerlijking ervan). ‘God’ als het ‘niets’ van het bewustzijn. Terwijl het Zijn de volte zelf is (namelijk alles wat is), is het bewustzijn het ‘niets’ dat zich van die volte bewust is. En zoals het bewustzijn niet samenvalt met de ‘natuur’, als hetgeen waarvan het zich bewust is, en in die zin ‘bovennatuurlijk’ is, zo is ook ‘God’ van bovennatuurlijke orde. Je zou dan kunnen zeggen dat een godsdienst de cultivering is van het ‘niets’ van het bewustzijn. Zo bezien is de negatieve theologie van Dionysius de Areopagiet en Meister Eckhart een poging om het ‘niets’ van het bewustzijn (en dus ‘God’) in ere te herstellen en te ontdoen van de godsbeelden en dogma’s waarmee het denken over ‘God’ (en dus het bewustzijn) doorgaans wordt bezet.



Noten:
. Bovenstaande tekst is geschreven als discussiebijdrage voor een leesgroepbijeenkomst, op 23 mei 2017, n.a.v. het boek ‘De stilte en het onuitsprekelijke. Over beeldcultuur, kunst en mystiek’ van Antoon Van den Braembussche, waarin we ook teksten lazen van Dionysius de Areopagiet, Dogen en Meister Eckhart. De tekst is een bewerking van een bijdrage aan een bijeenkomst van de Shambhala-filosofiegroep over het thema ‘Eenheid en dualiteit’, eerder in het voorjaar.

. In een andere weblog doe ik verder onderzoek n.a.v. het bovenstaande. (Zie 'Wijsgerig onderzoek naar een ervaring')

0 reacties:

Een reactie posten

Aanmelden bij Reacties posten [Atom]

<< Homepage