db (vanaf 11 januari 2008)
13 januari 2008
Afgelopen week twee exposities bezocht waarvan ik me afvraag of zij meer waren dan uitstallingen van historische curiosa.
. Andy Warhol: Other voices, other rooms (Stedelijk Museum Amsterdam)
. Vreemde dingen: Surrealisme en design (Boymans van Beuningen Rotterdam)
Op de Warhol-expo waren vooral films en video’s te zien. Wat me beviel was de opmerkelijke presentie van de kunstenaar. Zijn houding: volstrekte acceptatie jegens anderen en wat er gebeurde, - alsof hij nergens een oordeel over had en voor alles nieuwsgierig was. Tegelijk was er geen enkel werk dat me bij is gebleven. In een van de zalen stonden tientallen monitoren opgesteld met televisieafleveringen die Warhol maakte voor New Yorkse kabelzenders. Wat mijn aandacht trok, was het optreden van Warhol; wat er allemaal gezegd werd door de geïnterviewden beklijfde niet. Iets soortgelijks ervoer ik bij de vele filmfragmenten: het enige dat me eraan kon boeien was de houding van degene die ze gemaakt had. Ik heb me overigens niet verveeld. Het was alsof ik door een enorm droomlandschap zwierf; ook mijn dromen weet ik mij zelden te herinneren.
De expositie in Boymans viel me tegen; wellicht omdat ik er meer van had verwacht. Het surrealisme heeft me altijd bijzonder gefascineerd, - daar ligt het niet aan. Het meeste van het werk had ik al eerder gezien, soms al meerdere malen. Nu hoeft dat helemaal geen bezwaar te zijn. Sommige kunstwerken blijven immers het bekijken waard, ook al heb je ze al vaak gezien. En dat was nu juist wat me teleurstelde in het werk dat tentoongesteld stond in ‘Vreemde dingen: Surrealisme en design’: het was niet meer verrassend en verloor daarmee vrijwel elke impact. Vreemde dingen zijn niet langer vreemd wanneer je ze eenmaal kent.
Ik noem enkele ‘hoogtepunten’ in de tentoonstelling:
. het flessenrek van Marcel Duchamp
. Cadeau (strijkijzer met tapijtnagels beplakt) van Man Ray
. de buste van Venus (met verwisseling van neus en oor) van Salvador Dali
. de Mae West Lips Sofa (een sofa in de vorm van fel rode lippen) van Dali/Edward James
. Het raadsel van Isidore Ducasse (in lap stof en met touw ingepakte naaimachine) van Man Ray
. Witte lustopwekkende telefoon (telefoon met hoorn in de vorm van kreeft) van Dali
. Tafel met vogelpoten van Meret Oppenheim
. een beklede kruiwagen van Oscar Dominguez
Raakte het me? Vond ik het mooi of ontroerend? Zette het me op het verkeerde been? Déjà vu, verder kwam ik niet. Grapjes die geen grap meer zijn, omdat ze niet meer verrassen. Gedateerde humor. Het was alsof er slechts weetjes aan me voorbijtrokken. Voornamelijk kunsthistorisch van belang. De tentoonstelling was overigens mooi en vrolijk ingericht. Als een soort minipretpark, afgestemd op de esthetische toerist.
Vraag die bij me opkwam: als een werk bij herhaalde bezichtiging niet meer boeit, is het dan wel kunst? Of verwacht ik dan het verkeerde van kunst?
Voor beide exposities gold: over de voorwerpen, schilderijen, films, etc zullen vast tal van leuke anekdotes te vertellen zijn (hetgeen ook gebeurde in rondleidingen en documentatie), maar als de werken alleen daardoor interessant worden, wat is dan het verschil tussen een kunstwerk en een historisch of andersoortig curiosum? Wat is het verschil dan met een aangespoelde walvis of de wrakstukken van een neergestort vliegtuig, om maar iets te noemen?
Kennelijk verwacht ik van kunst dat zij mijn ervaring verrijkt. Dat het zien van kunst een verschil maakt, en niet slechts een zintuiglijke prikkeling teweeg brengt die je bij de volgende alweer vergeten bent, - zoals je ook zappend een uur voor tv kan doorbrengen.
11 januari 2008
Afgelopen maandag weer eens naar het Shambhala-centrum geweest. Ik had me voor dit jaar voorgenomen meer aan spiritualiteit te gaan doen. Opnieuw. Niet alleen theoretisch, maar vooral ook praktisch dus. Ik zag op internet dat er een Open Avond was, met lezing en meditatie. Een goede gelegenheid om de draad weer op te pakken.
Twintig jaar geleden kwam ik regelmatig in het Shambhala-centrum (dat toen anders heette: Dharmadhatu), - een Amsterdamse nederzetting van een wereldwijd netwerk dat in het leven was geroepen door Chögyam Trungpa, boeddhistisch leraar, ooit gevlucht uit Tibet na de Chinese inval. Het weerzien na zo’n lang interval dwong me om me af te vragen wat er in de tussentijd is veranderd. Hoe anders zat ik daar ooit, twintig jaar jonger... Om nostalgisch van te worden. En ook weer niet. Ik weet niet of ik weer een twintiger zou willen zijn. Erg veel verwarring in die tijd. Bespeeld door driften en begeerten, en fors gedesoriënteerd over zin en het leven überhaupt. Terugdenkend heb ik vooral gemengde gevoelens.
In die tijd hield ik me intensief bezig met Oosterse religie en spiritualiteit. Met name boeddhisme en hindoeïsme. Ik las er veel over. In India (1985) heb ik me er drie maanden lang in verdiept in een soort participerend onderzoek. Ook woonde ik allerlei rituelen en erediensten bij, hier in Amsterdam. Bijvoorbeeld in de huistempel van Hara Krishna-adept Hayesvara (Hendrik van Teylingen), vertaler van veel hindoeïstische teksten.
Wat me aansprak in het hindoeïsme was het flexibele en veelkoppige universum van deze religie, zich permanent ontwikkelend en van alles incorporerend. (Boeddha bijvoorbeeld wordt beschouwd als incarnatie van de hindoe-godheid Vishnu). Ook houdt het hindoeïsme rekening met de verschillende temperamenten en levensinstellingen van de gelovigen: voor de op activiteiten ingestelde is er de weg van karma-yoga, voor de devotionele mens is er bhakti-yoga, de denkende ingestelde kan terecht in een vorm van jnana-yoga (‘yoga’ opgevat als spirituele weg), etc. Voor ieder wat wils, wat betreft godheden en rituelen. Als ex-christen sprak mij deze zin voor pluraliteit erg aan.
Ik had er ook toen al wel mijn bedenkingen bij (met name bij de verheerlijking van ascese in het hindoeïstische mens- en wereldbeeld), maar die compenseerde ik door de uitzondering uit te vergroten (met name door te focussen op tantra).
In het Shambhala-centrum kwam ik voor het eerst om en nabij 1984; precieze datum weet ik niet meer. Samen met Ellis, mijn toenmalige vriendin, ging ik naar een Open Avond en heb sindsdien aan tal van cursussen, workshops en meditatiesessies deelgenomen. Circa vijf jaar lang. Ik kon mij op een gegeven moment zelfs ‘krijger’ noemen in de traditie van Shambhala, - een stroming binnen het Tibetaanse boeddhisme die speciaal was afgestemd op leken en uitging van fundamentele goedheid (in plaats van de nadruk te leggen op lijden).
En dat was niet het enige. Ik deed ook aan allerlei andere activiteiten, in cursusvorm of zelf opgezet. Niet altijd even succesvol overigens. Zo experimenteerden we een keer in een groepje van 6 met ‘aura-reading’, zonder er veel van af te weten. Mijn oefenpartner was niet in zo’n vrolijke stemming in die tijd. De volgende dag was ik uitermate somber. Alsof ik zijn stemming had overgenomen...
De aanzet tot deze activiteiten kwam van Otto Duintjer, een hoogleraar filosofie. Toen ik in 1982 bij de UvA aan mijn studie filosofie begon was hij een van de meest inspirerende docenten die er rond liepen. Duintjer deed al jaren onderzoek, zowel praktisch als filosofisch, naar ‘alternatieve bewustzijnsvormen’, zoals hij dat noemde; alternatief voor het heersende ‘rationeel-empirische bewustzijn’. Hij was zelf in de leer bij een goeroe in India (Babaji), - hetgeen hem omstreden maakte aan de faculteit. Dat kon mij verder weinig schelen. Door hem kwam ik in aanraking met leef- en denkwijzen die sterk afweken van de mij vertrouwde. Ook de Westerse filosofie verloor haar vanzelfsprekendheid. Ben er nog steeds erg blij mee. Zonder hem zou ik misschien een doorgewinterde rationalist zijn geworden.
Aan het einde van het eerste jaar was er een evaluatie. Een studievriend, Johannes, zei over de colleges van Duintjer dat het allemaal erg interessant was geweest, maar, vroeg hij zich af, was het niet eerder een kwestie van doen? Duintjer reageerde daarop met te zeggen dat, als we dat wilden, we een groepje zouden kunnen samenstellen om in praktijk te gaan brengen waar hij het in de collegezaal over had.
Zo gezegd, zo gedaan. Het volgende collegejaar kwamen we een jaar lang elke woensdagmiddag in een collegezaaltje op het Binnengasthuisterrein bijeen, om onder begeleiding van Duintjer allerlei spirituele praktijken te doen: meditatie, yoga, drukpuntmassage, re-birthing, tai chi, etc. Elk meerdere keren, soms zo’n 6 of 7 weken achtereen; het was dus meer dan eenmalig ruiken. Als hij het niet zelf wist te begeleiden, vroeg hij een bevriende leraar; er werd gezorgd voor kwaliteit.
In dit experimentele jaar maakte ik in hoog tempo en op intensieve wijze ‘kennis’ met een keur aan spirituele praktijken. Het jaar erna kwamen we wekelijks bijeen om mantra’s te zingen. Daarnaast experimenteerden we met vasten (wekelijks een dag, een enkele keer zelfs een week), ontregelende happenings (zoals twee dagen niet slapen en eten) en af en toe drugs. Zeer leerzaam allemaal en ‘mind blowing’: een wereld aan nieuwe ervaringen ging voor me open.
In het kielzog van deze experimenten met spirituele praktijken volgde ik allerlei cursussen en workshops, zoals yoga en tai chi, met name in De Kosmos aan de Prins Hendrikkade, - in die tijd een belangrijk centrum voor tegencultuur en Oosterse spiritualiteit. Vrijdagavond gingen we er ‘meditatief swingen’: op sapjes en blote voeten. (Toch enige nostalgie? Af en toe betreur ik het dat de experimentele sfeer helemaal is verdwenen, dat alles is genormaliseerd en dat ook in spiritualiteit (of hoe je het ook wilt noemen) het marktdenken dominant is geworden. Denk aan de opvolger van De Kosmos: Oibibio.)
Op deze manier kwam ik ook terecht bij het Shambala-centrum, gelokaliseerd in een puntdakig huisje in de Jacob van Campenstraat, achter het Rijksmuseum. Een buitengewoon sympathieke club. Wat me beviel was de sfeer van vrijwilligheid: je kon aan van alles deelnemen, zonder dat je werd lastiggevallen met de vraag of je boeddhist wilde worden. De gedachte was: als iemand er de behoefte toe voelt, zal hij die stap uit eigen beweging wel zetten. Zelf heb ik die behoefte nooit gevoeld.
Wat zocht ik in al die activiteiten? Het was niet louter het plezier van het ontdekken van iets nieuws. Wat meer? Er was een soort urgentie. Het leven ervoer ik als een chaos, ik lag overhoop met mezelf en met de wereld wist ik geen raad. Om eruit te komen wilde ik me per se niet oriënteren aan de religieuze omgeving van mijn jeugd (orthodox christelijk). Maar waaraan dan wel? Ik wilde oude referenties grondig uit mijn systeem verwijderen, bijvoorbeeld door ontregelingen en andersoortige ervaringen en kennis, en tegelijk bracht ik mezelf daardoor nog meer in verwarring. Crisis dus. Crisis en experiment. Met filosofie en de studie als veilige omgevingen die het mogelijk maakten om de verwarring uit te houden, of zelfs te vergroten.
Ben ik eruit gekomen? Wel, ik heb het overleefd en de zwaarste stormen zijn gaan liggen. Heb ik mij weten te verzoenen met mijn kwelgeesten? Nog niet helemaal. Wat heb ik eraan overgehouden? Moeilijk te zeggen; zeker ook veel positiefs. Het hele proces zou me minstens enige mildheid moeten geven ten aanzien van mensen die in de kluwen zitten. Dat gebeurt ook wel, al dien ik daartoe mij soms actief te herinneren aan mijn eigen periode van verwarring en desoriëntatie. De compassie is er niet vanzelf.
Vraag die me bezighoudt: zou ik toen baat hebben gehad bij wat ik nu weet? Of zou ik er niets mee hebben gekund? Was inzicht, kennis of ervaring misschien wel niet wat ertoe deed? Er veranderde in die tijd zoveel in mijn leven. Existentiële migratie (van orthodox-christelijk opgevoed naar, ja naar wat?) was niet de enige verandering, maar waarschijnlijk wel de meest ingrijpende, want uiterst basaal: mijn vertrouwen in het bestaan betreffend. Het voelde heel lang alsof ik met een existentieel zwart gat leefde, en dat is eigenlijk nog steeds niet helemaal over. Wat helpt in zo’n situatie? Kennis biedt enig houvast maar is verder volstrekt ontoereikend. Ervaringen zijn belangrijk, mits je weet wat ermee te doen, hoe ze te duiden etc, en dat is nu precies wat er ontbrak: een existentieel referentiekader waar ik vertrouwen in had. Het heeft me vele jaren gekost om zo’n referentiekader stukje bij beetje weer op te bouwen. En ja, in dat proces spelen kennis en ervaring zeker een rol, mits te koppelen met het eigen ‘waarheidsgevoel’. Het belangrijkste was misschien wel vertrouwen. Het vertrouwen dat ik de massieve onzekerheid wel aankon en genoeg veerkracht had om crises te overwonnen. Gelukkig heeft het me aan dat vertrouwen nooit ontbroken. (Klein uitstapje: ik ben het dan ook volstrekt oneens met Heidegger dat angst de belangrijkste grondstemming zou zijn.) Het gevoel van vertrouwen alleen is echter niet voldoende; het dient vorm te krijgen.
Afgelopen maandag was ik dus weer in het Shambhala-centrum. De inrichting was enigszins veranderd: een kleine verbouwing en nieuwe, frisse kleuren. De sfeer nog hetzelfde. Andere mensen. Behalve Hans. Hij hield de lezing. Over ‘geduld’. Een sympathieke en zachtaardige man.
Vorig jaar voelde ik de behoefte groeien om weer meer te gaan doen dan alleen filosofie (hoe praktisch ik deze ook maak). Gesprekken voeren, lezen, schrijven, nadenken over concepten, mij laten verrijken door nieuwe perspectieven: het zijn allemaal praktijken die ik kan opvatten als geestelijke oefeningen ten behoeve van mijn levenskunst. Met filosofie als voornaamste vehikel. Toch ervaar ik het als eenzijdig. Als je ‘spiritualiteit’ opvat als: inspiratie zoeken, geïnspireerd worden, dan wil ik meer. Het bezoek aan het Shambhala-centrum was een goede aanzet om dit voornemen in praktijk om te zetten. Ben benieuwd wat een hernieuwde kennismaking met boeddhisme en aanverwanten zou kunnen brengen.
Een extra motivatie: begin maart geef ik een cursus bij de ISVW. Titel: ‘Opgeruimd gemoed’. Boeddhisme en taoïsme vormen de helft van het programma (naast Epicurus en Stoa). Ik zou de cursus kunnen geven op basis van wat ik reeds in huis heb. Ik wil de gelegenheid evenwel aangrijpen om het een en ander op te frissen en te verdiepen. Niet alleen theoretisch, maar ook praktisch. Het thema van de workshop noopt tot koppeling aan de eigen ervaring, niet alleen van de deelnemers maar ook van mijzelf.
4 reacties:
Op 14 januari 2008 om 22:35 , Anoniem zei...
Beste Henk,
Ik ben al een poosje met yoga in de weer, maar heb nog nooit gehoord van ‘karma-yoga’, ‘bhakti-yoga’, enz. Kun je er iets meer over zeggen? En wat hebben temperamenten en levensinstellingen met yoga te maken?
Bettie Molenaar
Op 23 januari 2008 om 14:05 , Dries Boele zei...
Beste Bettie,
Ik kan me voorstellen dat het gebruik van het woord ‘yoga’ enigszins verwarrend is.
Het onderscheid tussen de verschillende soorten yoga leerde ik kennen door het werk van Vivekananda. Deze Indiase swami maakte eind 19de eeuw furore in het Westen met zijn opvattingen over India als bakermat van spiritualiteit. Zijn land was dan misschien in technologisch en materieel opzicht onderontwikkeld, maar wat spiritualiteit betrof lag India juist ver voor op het Westen. Vivekananda schreef een aantal boeken over de yoga’s.
‘Yoga’ betekent in hindoeïstische context meer dan wat wij er gewoonlijk onder gestaan (namelijk een veredeld soort gymnastiek). Het gaat om bevrijding (moksha) of ‘zelfrealisatie’. De term betekent letterlijk ‘juk’. De yogi probeert zijn lagere vormen van bewustzijn, zijn lichaamsgeest, ‘onder het juk te brengen’ van de hoogste vorm van bewustzijn. (Opmerkelijk genoeg stonden de Griekse filosofen iets soortgelijks voor: zij streefden een persoonlijk meesterschap na, d.w.z. bevrijd van de slavernij aan de eigen driften en begeerten).
In de hindoeïstische literatuur wordt doorgaans gesproken van vier yoga’s: de weg van het handelen of werk (karma-yoga), de weg van de liefde of devotie (bhakti-yoga), de weg van de kennis (jnana-yoga) en de weg van meditatie en contemplatie, oftewel: de ‘koninklijke’ weg (raja-yoga).
Terwijl in deze yoga’s ascese een belangrijke plaats inneemt, is er ook een yoga die juist lichaam en genot omarmen als mogelijke weg van (extatische) bevrijding: tantra-yoga. In de hindoeïstische context is deze weg een buitenbeetje. In het Westen is tantra populair, in India weet men er niet goed raad mee.)
Waarschijnlijk zijn er naast deze yoga’s nog andere. Het hindoeïsme biedt daar in principe ruimte aan, zoals het ook ruimte biedt aan een bont gezelschap aan goden en godinnen, en ook aan non-theïstische stromingen, zoals de advaita. Uitgangspunt is niet een canonieke waarheid, maar een ervaring of levenshouding, welke op velerlei wijze kunnen worden bewerkstelligd en gecultiveerd. (De monotheïsmen zouden van deze zin voor pluraliteit nog veel kunnen leren!)
Ieder kiest zijn of haar weg, afhankelijk van eigen voorkeur voor een van de wegen. En die voorkeur gaat terug op iemands temperament of levensinstelling. We zitten als mens immers niet op dezelfde manier in elkaar, en dat geldt ook voor onze religiositeit.
Op 24 januari 2008 om 10:20 , Anoniem zei...
Waarom ben je gestopt met meditatie en het experimenteren met spirituele praktijken?
Simone Noort
Op 16 februari 2008 om 20:41 , Dries Boele zei...
Ben er niet helemaal mee gestopt. De afgelopen 20 jaar heb ik nog wel gemediteerd, onregelmatig en soms met zeer lange tussenpauzes. Tijdens filosofische zomerweken, in Leusden of in Frankrijk, bied ik het meestal aan: een half uur mediteren, facultatief, voor de liefhebbers, ’s ochtends, voorafgaand aan de cursusbijeenkomst. Verder is er elk jaar wel een periode geweest waarin ik enkele weken achtereen dagelijks een half uurtje mediteerde. Ook merk ik nog steeds het effect van de tijd dat ik er intensief mee bezig was. Met name wanneer ik gestresst ben, of mij door de stad haast; ik bedenk dan dat het ook anders kan, en dat tijd in het nu is; je kunt er niets van inhalen. Zen als reminder.
Met het experimenteren ben ik helaas wel gestopt. Tenzij je praktische filosofie en levenskunst opvat als spirituele praktijken. Daar ben ik intensief mee geweest.
Ik zou het experimenteren met spiritualiteit wel weer willen oppakken. Voor mijzelf en als participerend onderzoeker.
Overigens ben ik opnieuw begonnen met ‘regelmatig’ mediteren, dat wil zeggen: één keer per week een uur.
Toen ik begin dit jaar besloot om weer ‘werk’ te gaan maken van spiritualiteit, was ik eigenlijk van plan om eerst maar weer eens rustig te gaan snuffelen hier en daar. In de nazit na de Open Avond in het Shambhala-centrum kwam ik in gesprek met Bart, al vele jaren betrokken bij de club. We kwamen te spreken over de mogelijkheid die het centrum biedt om ook ’s ochtends te komen zitten. Van 9 tot 12. Ik zei dat ik het liefst een uur eerder zou mediteren. Voorafgaand aan de werkdag. Bart reageerde spontaan met het voorstel om op woensdagochtend vanaf 8 uur er te zijn (die ochtend neemt hij de honneurs waar als ‘voorzitter’ van de meditatiesessie). Een uur eerder dus. Wie weet zouden ook anderen de gelegenheid te baat nemen. Het voorstel verraste me, klonk verleidelijk. Vrijwel onmiddellijk was me duidelijk: dit ga ik doen. (Het deed me denken aan een motto van Trungpa: ‘First thought, best thought’.) Woensdagochtend is een goede ochtend voor mij, om vooraf gaand aan het werk eerst een uur te mediteren. De zorg voor Harrie hoeft geen belemmering te zijn. Het is een van de twee dagen dat hij op de crèche zit; mijn vriendin brengt hem die ochtend.
Sindsdien mediteer ik dus elke woensdagochtend van 8 tot 9 in het Shambhala-centrum. We zitten meestal met z’n tweeën. Prima begin van de dag. Geen last van slaperigheid. Alert en met een ‘open mind’ ga ik weer de straat op, op weg naar een café om te werken. Dit ga ik zeker een tijdje volhouden.
Gezamenlijk mediteren bevalt me, beter dan in mijn eentje. Alsof het gezamenlijke voedt, energie geeft. Het houdt me in ieder geval bij de les. De kracht van de juiste omgeving.
Het voorstel van Bart nodigde dus uit tot enig engagement; dat pakte goed uit.
En daarnaast tai chi.
Een reactie posten
Aanmelden bij Reacties posten [Atom]
<< Homepage