Levenskunst, filosofie & seculiere spiritualiteit/ Dries Boele

zondag 29 april 2007

6. Wat te verstaan onder ‘religie’?

Langzamerhand wordt het nodig om voor de dag te komen met een voorlopige begripsbepaling van een van de hoofdonderwerpen van deze weblog, namelijk religie. Waar hebben we het over? Ik zou de kwestie als vraag willen voorleggen: wat te verstaan onder ‘religie’? Wat zouden elementen kunnen zijn voor een antwoord op deze vraag?

vrijdag 27 april 2007

Ora-kélen # 353

Hij schreef transhumane gedichten
Terwijl het suikerfeest zich in alle hevigheid
Voltooide bij de bovenburen
Je kunt niet slenteren door de rimboe
En tegelijk meters maken
In de afvalput van het grote lijden
Dacht hij
Inderdaad
Maar wie ben ik
Om er zulke welgeschapen leugens
Op na te houden
Ook waar dacht hij
En dus hield hij zich verder ledig
Met ongunstige hoteleigenaren
Immers als er ergens de liefde wordt bedreven
Dan toch langs de lijn van regels
En onberoerde principes

vrijdag 13 april 2007

5. Christendom en Islam als vooruitgang. En verder?

Het concept ‘vooruitgang’ is niet vreemd aan religie. Bestaande religies beschouwen zichzelf niet zelden als vooruitgang ten aanzien van eerdere. Dat is met name het geval met Christendom en Islam. Je zou kunnen zeggen dat religies, minstens bij aanvang, een emancipatorisch oogmerk hebben: zij willen menswaardigheid bevorderen en cultiveren. Veranderende omstandigheden maken het mogelijk, of nodig, om andere eisen of verlangens van menswaardigheid te stellen. Wanneer een bestaande religie niet in staat is aan die nieuwe eisen of verlangens te voldoen (bijvoorbeeld omdat de metafysische ontwerpruimte, d.w.z. het onderliggende mens- en wereldbeeld, op structurele grenzen stuit in het aanpassen aan de nieuwe omstandigheden), komt er ruimte en behoefte aan een nieuwe. In die situatie lijken de twee grootste wereldreligies te zijn terechtgekomen.


Christendom

Het Christendom zag zichzelf als een stap verder dan het Jodendom, waar het uit is voortgekomen. De stap verder bestond erin dat de joodse religie werd ontdaan van volksparticularisme: de vele wetten en voorschriften die in de Thora gegeven waren en gebonden waren aan de joodse identiteit. De joodse wetten en voorschriften werden hun belang ontnomen in een herbronning door Jezus van Nazareth: waar gaat het nu eigenlijk om? Hij vatte het resultaat van zijn onderzoek samen zijn in een nieuwe, christelijke boodschap: ‘Heb God lief boven alles, en uw naaste als uzelf’. Zo vatte deze vernieuwer de kern samen van de joodse religie, en zo doende stond hij aan de wieg van een nieuwe religie. Deze afslankoperatie en herformulering maakten de nieuwe religie toegankelijk voor iedereen, d.w.z. ook voor niet-joden. Het joodse stamverband werd overstegen: iedereen kon christen worden.

Het mens- en wereldbeeld van de herijkte religie stelde het Christendom in staat om zich aan te passen aan nieuwe omstandigheden (het Romeinse Rijk) en om invloeden te absorberen die het toenmalige culturele klimaat bepaalden, - een mooi voorbeeld van cultureel-evolutionaire aanpassing. (Zie hierover het werk van Pierre Hadot: Frans historicus die de praktische kant van filosofie in de Oudheid onderzocht en de invloed van filosofische scholen op het vroege christendom.)

Een belangrijke invloed was de Stoa. Evenals het Christendom stond de Stoa een universele broederschap voor, zij het met een ander discours: iedere mens is mijn broeder of zuster, want wij hebben gemeen dat we met rede begiftigd zijn, en met deze rede hebben we deel aan de universele Rede, de Logos. Interessant om te zien hoe het vroege Christendom dit kosmopolitisme transformeerde voor eigen gebruik.

Het Christendom had de stamgod van het Jodendom getransformeerd tot universele god en in dat opzicht kon het zich verstaan met de Stoa. Evenals christenen gaan stoïcijnen uit van één God (hetgeen bijzonder is in de Grieks-Romeinse cultuur). Deze God is echter een andere naam voor hetzelfde dat óók wordt aangeduid met ‘Natuur’ en ‘Rede’ (Logos); een immanente god dus, inwonend in onze werkelijkheid, en deze is één en redelijk. De joodse God daarentegen is transcendent: bovennatuurlijk, de ‘gans Andere’, absoluut anders dan onze werkelijkheid, en in zijn andersheid onkenbaar.

Weliswaar universaliseerden christenen hun God (iedereen kon christen worden), tegelijk bleven zij trouw aan de joodse godsopvatting. Niet de Rede is definiërend voor God (zoals de stoïcijnen meenden), maar God als de Gans Andere: voor Hem zijn alle mensen gelijk. Wat betreft ‘God’ bleven de christenen dus van opvatting verschillen (althans, in de niet-gnostische, katholieke variant) met menig romein, - hetgeen hen ook in moeilijkheden bracht in het keizerrijk.

Toch wisten ze veel van de Grieks-Romeinse wijsheidsscholen te benutten voor eigen gebruik. Zo werd het Zakboekje van Epiktetos door vroege kloosterordes gebruikt, met name de Benedictijnse: duidelijk onchristelijke elementen werden eruit gehaald, ‘Socrates’ werd vervangen door ‘Sint Paulus’, ‘Zeus’ door ‘God’, en aldus werd de verzameling uitspraken van de kreupele stoïcijn geschikt gemaakt voor christelijke monniken.

(Terzijde:
De gelijkstelling van God en natuur kennen wij van Spinoza: ‘Deus sive substantia sive Natura’. Anders dan degenen die Spinoza als een uiterst origineel denker afschilderen, zie ik hem vooral als een neo-stoïcijn die met eigentijdse middelen een aloude wereldbeschouwing laat herleven. Lieden die beweren dat Spinoza louter uit zelfbescherming ‘God’ opvoert in zijn werk (m.n. in de Ethica), zouden hun kennis van de filosofiegeschiedenis moeten opfrissen. Spinoza deed namelijk niets anders dan een stoïcijnse godsopvatting afstoffen, doordenken en opnieuw introduceren in het filosofische en theologische debat. Daarvoor hoefde hij aan niets of niemand een concessie te doen, integendeel: hij kon menen dat hij de enig ware opvatting van God dacht.
Betekende zijn herformulering van het aloude stoïcijnse gedachtegoed ook een modernisering? Ik ben er niet zeker van. De impact van Spinoza zit niet in de originaliteit van zijn denken, maar in het contrast met de toen heersende christelijke opvattingen. Door de herintroductie van de stoïcijnse wereldbeschouwing, waarbij God niet buiten ons is maar in ons, zoals Hij in alles is, werd een alternatief voor de christelijke wereldbeschouwing denkbaar. Niet onbelangrijk natuurlijk, deze denkbaarheid; zij is namelijk de eerste stap op weg naar realisatie.
Galileï had reeds ondervonden wat het betekende om de aarde uit het centrum van ons wereldbeeld te halen, maar dat betrof de fysieke wereld. De andere godsopvatting van Spinoza raakte rechtstreeks het hart van de christelijke levensbeschouwing: op dat punt viel niet te schipperen; het metafysische bouwwerk kreeg te maken met een Trojaans paard dat het niet wist te assimileren. Het is dan ook heel begrijpelijk dat Spinoza in de 17de en 18de eeuw gold als de ketter bij uitstek, wiens heidense godsbeeld en wereldbeschouwing bestreden moesten worden, ter bescherming van de hegemonie van het Christendom. Zoals we weten is dat evenwel niet gelukt: secularisering en hernieuwd heidendom hebben sinds Spinoza alleen maar terrein gewonnen, in Europa althans. Maar dit terzijde.
(Zie voor de invloed van het spinozisme: Jonathan I. Israel, Radicale Verlichting. Hoe radicale Nederlandse denkers het gezicht van onze cultuur voorgoed veranderden. 2005.)



Islam

Ook de Islam beschouwt zichzelf als een stap verder, en wel ten aanzien van zowel Jodendom als Christendom. In beide was de goddelijke waarheid reeds partieel geopenbaard, maar het wachten was op de ultieme boodschap, die van Mohammed! De Islam ziet zichzelf niet als radicaal anders, maar als een voortzetting van Jodendom en Christendom, zij het in een verbeterde versie. In islamitische ogen was ook Jezus een profeet; Mohammed werd evenwel als laatste het woord gegeven. Na Mohammed zal er geen profeet komen die nog iets nieuws zal toevoegen aan de goddelijke boodschap voor mensen. Dat is althans de zelfopvatting van de Islam.

Niet alleen ten aanzien van Jodendom en Christendom beschouwen moslims hun religie als een vooruitgang; dat geldt ook ten aanzien van niet-monotheïstische godsdiensten en hun cultuur. Deze vooruitgang werd, en wordt nog steeds, opgevoerd ter verdediging van bijvoorbeeld islamitische opvattingen over man-vrouwverhoudingen: de positie van vrouwen is verbeterd ten opzichte van de pre-islamitische situatie. Lees bijvoorbeeld van Fatima Naseef: Rechten en Plichten van de Vrouw in de Islam, in het licht van de Koran en de Soenna (Uitgeverij Tasnim, 2005). Naseef kijkt naar de vrouw in de oude beschavingen: de Chinese, Indische, Romeinse, Griekse en Egyptische, en constateert dat de situatie voor vrouwen beroerd was. In vergelijking met die situatie, waarin vrouwen vaak rechteloos waren, zijn de rechten van de vrouw binnen de Islam een forse stap vooruit. En wellicht heeft zij gelijk.


En verder?

Zowel binnen Christendom als Islam leeft dus de opvatting dat de eigen religie een verbetering is ten opzichte van eerdere religies. Zij zien zichzelf als onderdeel van een voortgaande ontwikkeling. Vraag is: waarom zou die ontwikkeling daar halt houden? Waarom zouden Christendom en Islam tot het einde der dagen bepalend blijven voor wat wij onder religie verstaan. Cultureel-evolutionair zou je het ontstaan van nieuwe religies kunnen duiden als een antwoord op veranderde omstandigheden met nieuwe eisen en verlangens van menswaardigheid. Wat als die omstandigheden opnieuw ingrijpend veranderen?

Tot nu toe zijn er in religie, althans in de monotheïstische deel van de wereld, sinds Jezus en Mohammed geen serieuze uitdagers geweest (behalve secularisering wellicht, maar deze leeft nog vooral in de ontkenning). De aanhangers van beide religies beschouwen hun heilige held als de ultieme verlosser of als de laatste boodschapper. Het laatste woord is daarmee gezegd, en niets of niemand zal daar verandering in brengen. Het enige dat behoeft te worden gedaan is (her)interpretatie van de ooit gesproken waarheid, en wel vanuit eigentijds perspectief. Zowel in Christendom als Islam floreert dan ook de kunst van het opnieuw lezen en interpreteren.

Vraag blijft: waarom zou de ontwikkeling ophouden bij de religies die nu reeds bestaan? Als de wereldreligies zichzelf zien als een stap vooruit ten aanzien van hun voorgangers, waarom zou er dan niet wederom een stap gezet kunnen of moeten worden? Leven we ondertussen niet in omstandigheden die in menig opzicht onvergelijkbaar zijn geworden met de premoderne omstandigheden waarin de bestaande religies ooit zijn ontstaan?

Ik blijf moeite houden met het alternatief zoals dat zich nu presenteert: gevestigde religies of niets. Niets, oftewel een secularisme dat doorgaans wars is van alles dat naar religie riekt. (Tot de gevestigde religies reken ik dan ook relatieve nieuwkomers in het Westen, zoals het boeddhisme en new age; ondanks nieuwe technieken en praktijken teren beide op premoderne mens- en wereldbeelden.)

Waarom zouden we genoegen moeten nemen met de bestaande opties, wanneer zij overduidelijk niet meer van deze tijd zijn, wat betreft mens- en wereldbeeld? En wat als je religie niet wilt afdoen als een cultureel fossiel? Waarom zouden er geen religies kunnen of moeten ontstaan die recht doen aan de huidige stand van cultuur, kennis en mentaliteit? (Met de aantekening dat ‘religie’ en ‘godsdienst’ voor mij niet identiek zijn, maar daarover een andere keer.) Zowel voor- als tegenstanders van de bestaande religies lijken ‘religie’ te willen opsluiten in de vorm die het ooit heeft aangenomen. Maar waarom zouden we die idee-fixe accepteren?

woensdag 11 april 2007

Ora-kélen # 136

(‘Ora-kélen’: niemandalletjes voor de ziel zolang hij niet bestaat.)

Filosofie en de bomen
Zij waaiden niet
Woeien waaien maar niet heus
Dikke neus makke paardengleus
Samen stonden zij daar
Stokstijf in het landschap
Van de prehistorie niet eerder