Levenskunst, filosofie & seculiere spiritualiteit/ Dries Boele

zondag 20 april 2008

Aantek (VI). Leven in meervoud: perspectieven op ‘kiezen’

.
Aantekeningen ter gelegenheid van een lezing voor de Volksuniversiteit, op 18 april 2008, met als titel: ‘De stad: leven in meervoud’


Maand van de filosofie heeft dit jaar als thema: de stad. Echter, ik weet niet hoe er een filosofisch onderwerp van te maken. Ben geen socioloog. Ik kan niet iets zinnigs zeggen over hoe ‘men’ de stad ervaart. Ik kan slechts uitgaan van ervaringen van mijzelf en van mensen die ik spreek. Ik waag me dan ook niet aan algemeenheden over het stadsleven.

Ik heb een forse hekel aan lieden die spreken in termen van een algemeen ‘wij’, waarbij ze óf hun eigen ervaring op ontoelaatbare wijze uitvergroten tot iedereen, óf een verhaal houden over een groep mensen waar ze zich zelf niet toe rekenen. Vooral de laatsten zijn buitengewoon ergerlijk. ‘Wij consumptie-verslaafden’. ‘Wij gedesoriënteerden’. ‘Wij onverschilligen’. ‘Wij werknemers’ (terwijl men zelf adviseur is...) Etc. Spreek voor jezelf, of hou je mond, zou ik zeggen, maar denk niet voor mij. Of doe je huiswerk. De culturele discussie zou beter af zijn met minder ‘ge-wij’.

Wat mij betreft is het thema voor deze maand een verkeerde keuze geweest. De stad: voor historici, sociologen, kunstenaars een prima thema. In filosofisch opzicht levert het weinig op om over deze grootheid na te denken. De ‘filosofische’ teksten die ik heb gelezen en gehoord waren dan ook voornamelijk historisch of moralistisch van aard. (En zoals bekend, is moraliseren de toevlucht voor gebrek aan kennis.) Of het betrof een uitgebreide column, - iets wat door iedereen geschreven kan worden. Allemaal aanwijzingen dat ‘de stad’ niet echt voer is voor filosofen.

Hoe te kiezen? Dat leek me een geschikt alternatief. Deze vraag stel ik namelijk mezelf bij uitstek in de stad. Om voor de hand liggende redenen. Er is een grote verscheidenheid, aan mensen, aan producten, aan leef- en denkwijzen, etc etc. (Al kun je je in Nederland afvragen of er in dat opzicht wel echt sprake is van niet-stad. Leven we niet in een landgroot suburbia, met hier en daar een stadskern? Nergens is het stadsaanbod verder dan een half uur rijden. Wil ik de niet-stad ervaren, dan moet ik buiten de grenzen.)

Hoe te kiezen? De stad is een smeltkroes van verschillen en tegelijk een bron van wrijvingen en conflicten. Zij verleidt en verwart. Druk, complex en gevarieerd: het maakt de stad aantrekkelijk én lastig. Stedelingen zijn kruispunten van meerdere identiteiten. De grote stad is een opeenhoping van keuzemogelijkheden. Voor de één een feest, voor de ander een bezoeking: teveel keuzen. Wat te doen met al die opties? Hoe eenvoudig is het om stadbewoner te zijn? Hoe jezelf te blijven of te worden in een stad? Waaraan je te oriënteren?

Ik zal de keuzevraag onderzoeken door er verschillende perspectieven op los te laten. Filosofen beschouw ik als belichaamde perspectieven: zij laten elk op hun eigenwijze manier een aspect van de menselijke werkelijkheid zien. En bij sommigen speelt ‘kiezen’ een rol. Een 6-tal perspectieven zal ik opvoeren, te weten: Sartre, Taylor, Badiou, Levinas, Sloterdijk en Kierkegaard.
[meer tekst wordt vervolgd]

2 reacties:

  • Op 22 april 2008 om 20:56 , Anonymous Anoniem zei...

    Beste Dries Boele,
    Als stedeling en Amsterdammer realiseer je je blijkbaar niet dat Nederland voor een groot deel uit platteland bestaat. Om de wereld buiten de stad te vinden hoef je dus niet de grens over. Gewoon even doorgassen na Zwolle, Zutphen of Oss. Omgekeerd is de grootstedelijke cultuur voor plattelanders zo'n dikke twee uur rijden en dat is, ik spreek uit ervaring, erg ver.
    Wist je dat die afkeer voor het spreken in wij-termen ook weer heel typerend is voor de stedeling die zichzelf graag typeert super-individualist, maar het van een afstandje (vanaf dat platteland) bezien helemaal niet is?
    Met vriendelijke groet,
    Anna

     
  • Op 30 mei 2008 om 12:07 , Blogger Dries Boele zei...

    Beste Anna,

    Het ware beter dat ik voor mijzelf had gesproken. Ik kan me goed voorstellen dat je het platteland als anders beleeft dan de stad. Een flink deel van mijn familie woont in een dorp en voor hen is de afstand met de stad behoorlijk, niet zozeer qua afstand maar in beleving. Met name door de massaliteit en anonimiteit. Nu kan ook de stad op den duur heel vertrouwd raken, maar ik snap dat vanuit een dorp bekeken een grote stad opdoemt als een alles opslokkende moloch, waar je je in verliest, een plek waar je je niet thuis voelt.
    Als stedeling beleef ik het platteland in Nederland evenwel erg in verbinding met de stad. Door radio, tv, sms, internet, kranten. Door winkels en andere voorzieningen. Door de nabijheid van de stad en het gemak waarmee je er met de auto naar toe kunt.
    Het postkantoor in Havelte lijkt erg op dat in Meppel of in Amsterdam. Supermarkten hebben overal ongeveer hetzelfde aanbod (en vaak is er ook niets anders dan een supermarkt). Hoe mensen gekleed gaan, is dat erg verschillend op diverse locaties in Nederland?
    Het platteland is doorgaans veel groener dan de stad, maar goed, op de plek waar ik jarenlang in Amsterdam heb gewoond was het ook heel groen, en rustig. Het is een vergissing van plattelanders om te menen dat de grote stad een en al hektiek is.
    In mijn beleving raak ik in Nederland nooit echt weg van de stad. Haar invloed is overal merkbaar. Dat gevoel van ‘eruit zijn’ krijg ik pas buiten de landsgrenzen.
    Overigens heb ik niet willen zeggen dat Nederland één grote stad is. Eerder beleef ik ons land als één groot park, overal netjes aangeharkt en bijgeknipt, met in dat park een uitgebreid netwerk aan stadskernen, omgeven door suburbia, en hier en daar een ‘groen hart’.

    Wat het ‘gewij’ betreft, ik pleit niet voor een hypergeïndividualiseerde schrijfstijl. Ben het met je eens dat het ik-schrijven suggereert dat we allemaal heel erg zouden verschillen. Hyperindividualisten vormen ook een collectief met opmerkelijke overeenkomsten.
    Wel maak ik bezwaar tegen auteurs die in naam van een ‘wij’ van alles beweren, zonder dat duidelijk is wie zij tot dat ‘wij’ rekenen, - vooral wanneer de schrijver daar zelf niet bij lijkt te zijn inbegrepen. ‘Wij’ is prima, indien het eerste ‘ik’, de primus inter pares van dat ‘wij’, de schrijver zelf is. Waarom zou ik de uitspraak anders serieus nemen? Een geëngageerd ‘wij’ dus en niet een algemeen, afstandelijk ‘wij’. En als het dan niet opgaat voor de lezer, dan hoort deze kennelijk bij een ‘zij’. Ook goed. Waarom zou een boek voor iedereen moeten zijn?

    Vriendelijk gegroet,
    Dries

     

Een reactie posten

Aanmelden bij Reacties posten [Atom]

<< Homepage