Wat te verstaan onder ‘religie’? (II)
Henk
Beste Isabella,
Dank voor je uitgebreide commentaar. Laat ik een poging doen om op je vragen en opmerkingen te reageren.
Als ik het goed heb draaien je opmerkingen voornamelijk rond de volgende elementen:
. in religie is sprake van een Hogere (morele) Autoriteit (hoger dan de gewone gelovige)
. de kennis die die Hogere Autoriteit uitdraagt is niet meedeelbaar (maar een mysterie dat geduid dient te worden en ook gewaarborgd)
. die kennis wordt gepresenteerd als De Waarheid (welke geen ruimte laat aan een meervoud aan waarheden)
. gelovigen dienen zich te onderwerpen aan de Hogere Autoriteit en zijn Waarheid
Daarnaast maak je enkele opmerkingen over het onderzoek naar een seculiere religie en over het ontzag voor al wat leeft dat typerend zou zijn voor traditionele religies.
Ik zou op de twee laatste punten willen reageren (1 en 2), op het tweede element dat jij noemt (3), plus een opmerking bij jouw vraag over morele autoriteit in een seculiere religie (4). Op de andere elementen zou ik willen ingaan in een volgende tekst. (Overigens vraag ik me af of het in een religie per se om morele autoriteit gaat. Is het religieuze slechts een bijzondere vorm van moraal? Een punt voor later.)
1.
Je schrijft: ‘Als ik je vraagstelling goed begrijp, dan leid ik daaruit af dat de weg naar Boven voor jou afgesneden is (geen Hogere Morele Autoriteit zoals in de traditionele religieuze opvattingen), maar de weg naar Beneden (subjectivisme) evenzeer.’
Het eerste ben ik met je eens: ik zie geen reden om een bovennatuurlijke werkelijkheid aan te nemen van waaruit wij mensen boodschappen zouden kunnen ontvangen die voor ons geluk en welzijn van belang zouden zijn.
Het tweede is problematischer. Op zich lijkt me een individuele zoektocht geen bezwaar. Het punt is: stuit je niet op grenzen wanneer je die zoektocht individueel blijft gaan? Biedt het gemeenschappelijke van religie niet mogelijkheden (zoals inspiratie, steun, intersubjectieve toetsing, wederzijdse betrokkenheid) die de individuele zoektocht zouden kunnen verrijken?
Een strikt individuele zoektocht lijkt me overigens vrijwel ondoenlijk; je zou dan volstrekt moeten zwijgen tegen wie dan ook over wat je aan het onderzoeken bent. Ook in zelfonderzoek ontkom je er m.i. niet aan om jezelf tot expressie te brengen (bijvoorbeeld in een dagboek); ik zou niet weten hoe je er anders achter komt wat er in je leeft of waar je naar op zoek bent. De stap naar het sociale is dan niet groot: door je kenbaar te maken aan anderen leer je jezelf kennen. (Charles Taylor noemt dit ‘expressivisme’.)
De vraag is wat mij betreft eerder: hoe de individuele zoektocht te optimaliseren? Heb je daarbij niet de ander nodig? Mijn hypothese: je ontkomt niet aan het gemeenschappelijke van religie, welke vorm dat dan ook aanneemt, wil je jezelf (inclusief spiritualiteit) volledig ontwikkelen.
2.
Herverbinden lijkt me inderdaad het hart van religie. Met name (maar misschien niet uitsluitend) herverbinden wat door het bewustzijn uit elkaar is gespeeld, in vervreemding van je lijf, van anderen, van de natuur, etc. Middels rituelen, vieringen en feesten bijvoorbeeld.
Ik ben het met je eens: het religieuze herverbinden met de natuur zou gepaard kunnen gaan met een toenemend milieubewustzijn. Ik vraag me echter af of alle traditionele religies daartoe uitnodigen, zoals je stelt.
Je prijst het feit dat in religies ‘ontzag’ te vinden is ‘voor alles wat leeft’: ‘religies willen je bedacht maken op de schoonheid van het leven en de aarde.’ Ik zie dit respect zeker terug bij een aantal niet-monotheïstische religies, zoals animisme, sjamanisme, boeddhisme, hindoeïsme. Bijvoorbeeld door in rituelen de natuur te betrekken, door vegetarisme tot leefregel te maken, of door de koe heilig te verklaren, als symbool van respect voor de natuur.
Maar speelt dat respect ook zo’n belangrijke rol in de godsdiensten waar wij mee vertrouwd zijn? In de bijbel, als basis voor de religies van het boek, wordt weliswaar eerbied gepredikt voor de schepping van God, maar tegelijk wordt de mens aangespoord om de natuur te beheersen, de aarde te bebouwen en er zijn voordeel mee te doen.
Een citaat uit Genesis ter verduidelijking. Nadat Hij de mensen geschapen heeft, ‘zegende God hen, en God zei tot hen: Weest vruchtbaar, en vermenigvuldigt, en vervult de aarde, en onderwerpt haar, en hebt heerschappij over de vissen der zee, en over het gevogelte des hemels, en over al het gedierte, dat op de aarde kruipt!’
Wel, ik heb niet de indruk dat we ons niet aan deze opdracht houden, en met de nodige ecologische gevolgen!
Een van de eerste grote filosofen van de moderniteit, Descartes, lijkt zelfs expliciet te refereren aan deze opdracht uit Genesis, wanneer hij in zijn ‘Discours de la méthode’ peinst over een praktische filosofie of wetenschap, ‘waardoor wij op grond van kennis der natuurkrachten deze kunnen aanwenden tot allerlei doeleinden, en aldus ons maken tot meesters en bezitters van de natuur’.
Het onderwerpen van de aarde lijkt mij toch iets anders dan respect. Mij is geen tekst uit Bijbel of Koran bekend waarin wordt opgeroepen tot respect voor het leven van niet-menselijke wezens. De herverbinding die in monotheïstische godsdiensten wordt gepredikt betreft de herverbinding met God en met medemensen, en dan met name medegelovigen. Je zou zelfs kunnen stellen dat de exclusiviteit van deze mens/God-verhouding juist de weg heeft vrijgemaakt voor het rücksichtslos exploiteren van de niet-menselijke natuur.
3.
Je stelt dat ‘de kennis die de traditionele Hogere Autoriteit uitdraagt en die mensen door middel van een religie nastreven, in de oude opvatting op essentiële wijze niet meedeelbaar is’. Hieraan verbind je vervolgens de vraag: ‘hoe het mysterie te waarborgen?’
Ik vraag me af of alle religies draaien om niet-meedeelbare kennis. In de ‘religies van het boek’ (te weten: jodendom, christendom en islam) is dat zeker wel het geval, in de zin dat het om geloofskennis gaat die niet door willekeurig wie kan worden medegedeeld; die kennis is namelijk afhankelijk van ‘openbaring’: iemand in het bijzonder heeft een uitzonderlijke, goddelijke boodschap ontvangen (Mozes, de joodse profeten, Mohammed), of is die boodschap zelf (zoals in het geval van Jezus).
We zijn dus voor de geloofskennis volstrekt afhankelijk van die ene, boodschap ontvangende persoon, en die uitzonderlijkheid maakt het tot niet-meedeelbare kennis: er is geen enkele manier om het waarheidsgehalte van het verhaal te checken; de oorsprong van de boodschap is gehuld in mysterie. We zijn aangewezen op het verhaal en de geloofwaardigheid van die ene persoon, de boodschapper. (En dit is niet zonder gevolgen, m.n. wat betreft macht, maar daarover later.)
Er zijn echter ook religies, zoals het boeddhisme, waarin het helemaal niet gaat om geloofskennis (meedeelbaar of niet), maar om een bijzondere ervaring. Als er al sprake is van mysterie, dan is het het mysterie van wat ervaren kan worden, en niet de raadselachtigheid van een boodschap.
Deze ervaring (van verlichting met name) is niet mededeelbaar omdat zij door de persoon zelf ervaren dient te worden; niemand kan de ervaring plaatsvervangend voor een ander maken. De ervaring is noodgedwongen mysterieus zolang zij niet ervaren wordt. (Op zich is dat niet zo bijzonder; het geldt niet alleen voor spirituele ervaringen. Uitspraken, bijvoorbeeld, over hoe het is om vader te zijn bleven voor mij mysterieus, totdat ik zelf vader werd en ervoer wat dat betekende.)
Hier tekent zich een interessant verschil af tussen boeddhisme en christendom. Boeddha heeft de ervaring van verlichting ‘ontdekt’ en heeft deze ontdekking aan anderen willen doorgeven, opdat zij die ervaring ook zouden maken; teksten doen verslag van verlichtingservaringen en van methodes om die ervaring te bewerkstelligen of uit te nodigen; iedereen kan een boeddha (d.w.z. een verlichte) worden, aangezien iedereen wordt geacht de mogelijkheid tot verlichting in zich te dragen. Jezus, daarentegen, heeft (althans in het traditionele geloof) een plaatsvervangende ervaring gemaakt: hij heeft geleden voor anderen; door zijn kruisdood zijn degenen die in hem geloven verlost van hun zonden; teksten getuigen van Jezus als plaatsvervanger; volgelingen dienen deze teksten te geloven om de vruchten te plukken van die plaatsvervangende gebeurtenis; er is maar één Christus.
Om het verschil tussen beide religies expliciet te maken, zou je bij wijze van gedachte-experiment het boeddhistische schema kunnen toepassen op het christendom. Wat zou er dan veranderen? De ervaring van Jezus zou niet uniek en eenmalig zijn, maar een eerste hoogtepunt en voor herhaling vatbaar. Iedereen zou de Christus-mogelijkheid in zich hebben, welke hij of zij zou kunnen realiseren, naar het voorbeeld van Jezus. Het christendom zou niet Jezus centraal stellen, maar de ervaring die hij heeft voorgeleefd. De vraag zou niet zijn: wat hebben zijn woorden te betekenen?, maar: hoe zelf te leven als een Christus?
Deze boeddhistische herinterpretatie van het christendom zou niet alleen het evangelie een geheel andere betekenis geven; ook zou de nadruk anders gelegd worden: niet op de kruisiging van Jezus en wat er daarna is gebeurd, maar op hoe hij leefde en handelde. (Het christendom zou verlost worden van de verafgoding van het lijden en zijn paternalistische variant, het medelijden!) En dit zou weer een andere invulling van christelijke rituelen en feesten vergen; wellicht zouden er heel andere moeten worden bedacht. (Wat immers zouden we dan nog moeten met de transsubstantiatie van brood en wijn in de heilige mis? Waarom zouden we dan nog Pasen of Hemelvaart vieren? En zou het dan niet bizar zijn om de crucifix zo’n centrale plaats te geven in kerkgebouwen?)
Wanneer je Jezus waardeert om zijn levenshouding en handelswijze, dan is een ervaringsgewijze duiding van zijn optreden heel goed mogelijk; hij wordt dan tot voorbeeld van en een inspiratiebron voor een leven van liefde, mededogen en vergevingsgezindheid, - iets wat ik eerder aanduidde als ‘Christus-mogelijkheid’. In moderne vormen van christendom lijkt men het geloof op deze manier te beleven; volgelingen nemen een voorbeeld aan het leven van Jezus.
Wanneer je Jezus duidt als Gods zoon die heeft geleefd en geleden om mensen van hun zonden te verlossen, dan is hij iemand om in te geloven, als ‘de weg, de waarheid en het leven’; wie dan niet in hem gelooft mist de verlossing die nodig is om gelukzalig te leven. Jezus’ woorden zijn dan bovendien niet zomaar de woorden van een goed en voorbeeldig levend mens, maar hebben een openbaringskarakter; zij dienen zorgvuldig te worden uitgelegd, als Gods woord.
Alleen in het laatste geval lijkt me dat niet-meedeelbaarheid problemen kan geven. Jezus en alles wat hij deed en zei is dan van goddelijke oorsprong. De betekenis ervan is uniek en vergt speciale uitleg. De machtsvraag is dan niet ver weg: wie is gerechtigd de juiste uitleg te geven?, evenals de vraag: hoe het mysterie te waarborgen?
Je hebt gelijk: het unieke karakter van openbaringskennis bezorgt de duidologen macht, mits je de leek de mogelijkheid ontzegt om de raadselen zelf te duiden. Duidologen zijn nodig om toegang te verschaffen tot de ware betekenis van de teksten, mits je volgelingen kunt doen geloven dat er zoiets bestaat als ‘de ware betekenis’ en dat deze van levensbelang is. Op zich is niet vreemd om waarde te hechten aan expertise. Er zijn tal van teksten waarvan de betekenis voor mij duister blijft zonder deskundige uitleg; er bestaan nu eenmaal moeilijke teksten. In dit geval is er evenwel iets bijzonders aan de hand: de teksten worden geacht geopenbaard te zijn; hun oorsprong ligt buiten menselijk bereik en kunnen dus op geen enkele manier gecheckt worden, ook niet aan ervaring. Deze openbaringsstatus geeft de teksten bij voorbaat een aura van onaantastbaarheid, mits je mensen kunt doen geloven dat boodschappen een bovennatuurlijke oorsprong kunnen hebben.
Zijn traditionele religies uit op macht? Niet onmogelijk. Zeker is dat de christelijke kerk eeuwenlang een machtspositie had in onze cultuur en samenleving. De noodzaak om openbaringsteksten te duiden kwam toen goed van pas om gelovigen aan het gezag van het religieuze instituut te binden. Van die machtspositie is nu niet veel meer te merken, in Europa althans. Er zijn evenwel nog steeds culturen waarin religieuze autoriteiten macht uitoefenen over gelovigen en daarbij gebruik maken van hun toegang tot de ware betekenis van openbaringsteksten.
Ik vraag me evenwel af of de machtsvraag op dezelfde manier speelt in religies waarin het niet draait om teksten maar om ervaring. Ik kan mij slecht voorstellen dat men in Zen bijvoorbeeld bezig is om ‘het mysterie te waarborgen’. Als men het mysterie van verlichting zou kunnen meedelen aan anderen, dan zie ik geen reden waarom men dat niet zou doen. Maar helaas, die ervaring valt nu eenmaal niet over te dragen; je zult haar zelf moeten opdoen.
4.
Tenslotte nog een opmerking bij de eerste vraag die je opwerpt:‘aan welke kwaliteiten dient een autoriteit binnen een seculiere religie te voldoen, wil deze enerzijds de status van autoriteit behouden (en die heb je nodig, want wat valt er anders te volgen?) en anderzijds voldoende ruimte scheppen voor het zelfdenkend en –voelend vermogen van de mens, zijn recht op zelfbeschikking en verstandigheid?’
Mij lijkt dat elke moderne didactiek voor dezelfde vraag staat: hoe cursisten iets zelf te laten leren, in plaats van de inhoud autoritair op te leggen? Met andere woorden: is de vraag naar de kwaliteiten van een autoriteit binnen een seculiere religie niet dezelfde als de vraag van elke docent die erop uit is om zijn leerlingen of studenten zelf tot inzicht te laten komen in de gedoceerde materie?
Als seculiere religie religie is die recht wil doen aan onze moderne cultuur en mentaliteit (en ik zie niet hoe dat anders zou kunnen), dan kan ik mij slecht voorstellen dat zij geen ruimte geeft aan het zelfdenkend en –voelend vermogen van de ander, inclusief respect voor diens recht op zelfbeschikking en verstandigheid. Dit lijkt mij conditie sine qua non. De vraag is eerder: waarin bestaat de autoriteit van degene die anderen in staat wil stellen tot het opdoen van een ervaring of inzicht? Waarin is hij dan ‘hoger’ of deskundig? Wat heeft hij te leren aan anderen? Een nog volstrekt open vraag, wat mij betreft.
11 reacties:
Op 31 mei 2007 om 13:56 , Anoniem zei...
Beste Henk,
In de teksten tot nu toe lees ik een pleidooi voor religieuze vernieuwing. Hoe deze ook uitvalt, mij lijkt dat zij alleen mogelijk is in samenhang met een andere vernieuwing: in de politiek.
Wat zijn de politieke implicaties van het denken over religie? We leven dan wel in een geseculariseerde cultuur, met een scheiding van religie en staat, maar verandert religieuze vernieuwing misschien ook iets aan het denken over politiek: hoe wij de maatschappij inrichten, burgerrechten verdedigen, de democratie verbeteren, etc? Religie en politiek: ze blijven met elkaar te maken hebben, ook al is religie niet langer bepalend voor de politiek (zoals dat in theocratische staten als Iran wel het geval is). Mijn stelling is dus: religieuze vernieuwing kan niet zonder politieke vernieuwing.
Recent is een boek verschenen van Karen Jespersen en Ralf Pittelkow (uit Denemarken): ‘Islamisten en naïvisten: een aanklacht.’ Zij geven aan dat onze democratische rechtstaat van twee kanten wordt bedreigd: door politieke activisten die strijden in naam van de islam (de islamisten) en door burgers en politici die toegeeflijk zijn wat betreft de eisen van die islamisten, uit angst en omdat ze menen zo escalatie en radicalisering te kunnen voorkomen (de naïvisten). Beide ondergraven de open en vrije samenleving.
Hoe staat het in onze cultuur met de relatie religie/politiek? Voor islamisten is die relatie er overduidelijk. Zij nemen er geen genoegen mee dat ze één van de politieke stromingen zouden kunnen zijn binnen een democratisch gestel. Nee, zij willen het politieke bestel islamiseren. Nu is het aantal islamisten klein. Ook onder moslims is de aanhang van deze militante vorm van islam beperkt. Toch roept het bij mij de vraag op of het denken over religie en religieuze vernieuwing wel zonder denken over politiek zou kunnen. Niet alleen islamisten betrekken beide levensterreinen op elkaar; ook voor seculieren zou het een agendapunt moeten zijn, zeker als je progressieve politiek voorstaat. Hoe voorkomen we dat we terugglijden in een situatie waarin religie opnieuw de dienst uitmaakt in de politiek? (En wat progressieve politiek betreft, ik betreur het zeer dat sociaal-democratische partijen zoals de PvdA steeds meer hun oren laten hangen naar het morele conservatisme van met name allochtone aanhang. Wat heet dan nog progressief?)
Zelfs wanneer je vóór een strikte scheiding van religie en staat bent, dan heeft die scheiding implicaties voor politiek. Ik denk aan de rol die religie wel of niet mag spelen in het openbare leven. Ik denk aan religieuze opvattingen van politici: mogen die een rol spelen in de besluitvorming? Je kunt van politici moeilijk verwachten dat ze hun religieuze overtuiging thuis laten. Maar als zij die dan wel inbrengen, tot hoe ver zou dat dan democratisch ‘mogen’ zonder dat de democratie zelf in gevaar komt?
Minister van Justitie Donner zei een poosje geleden in een interview dat het in principe mogelijk is dat de sharia wordt ingevoerd, mits daarvoor de benodigde meerderheid te vinden is. Formeel democratisch kan dat, ja, maar is de sharia wel in de géést van de democratie? Hier lijkt me dat religie en politiek elkaar niet langer koud laten, ondanks de scheiding van religie en staat.
De politiek zou zich zo moeten vernieuwen dat een terugval naar dominantie door traditionele religies onmogelijk wordt. En op die manier ondersteunt zij ook een religieuze vernieuwing.
Harry te Velde
Op 2 juni 2007 om 10:15 , Anoniem zei...
Beste Henk,
Wat niet mag ontbreken, als religie-element, is aandacht voor zingeving. Immers, is religie niet de belangrijkste fournisseur van zin en samenhang? Kunnen we zonder? Zeker in deze nihilistische tijden! Ik ervaar veel leegte om mij heen, en heb er zelf af en toe ook last van. Waar doe ik het allemaal voor? Misschien is zinverschaffing wel de belangrijkste opdracht van een religie. Heeft het leven zin, een doel? Wat is mijn plek in het geheel? Dat soort vragen. Het lijkt me dat mensen van een religie verwachten dat zij op zulke vragen een antwoord heeft. Christendom en islam doen dat ook. Als het niet religie is die op zinvragen een antwoord geeft, wie of wat dan wel?
En dat geldt ook andersom: als de zinvraag niet in het geding is, waarom zou je je dan met religie bezighouden?
Dat brengt mij op een persoonlijke vraag: wat is jouw reden om de vraag naar religie te stellen? Waarom zou je de mogelijkheid van een seculiere religie onderzoeken?
Arthur Schelvis
Op 7 juni 2007 om 01:50 , Anoniem zei...
Enkele voorbeelden ter ondersteuning van Harry te Velde’s pleidooi om religie niet los te zien van politiek.
Het calvinisme in het 17de eeuwse Nederland organiseerde zich van onderop: de plaatselijke gemeentes en hun leden bepaalden het beleid, in tegenstelling tot de hiërarchische kerkstructuur van het katholicisme, gedirigeerd vanuit Rome. Die andere organisatievorm van onderop legde hier te lande de basis voor de latere politieke democratie, - iets dat in het katholieke Frankrijk slechts door een bloedige revolutie kon worden bewerkstelligd (en zelfs toen duurde het nog een tijd voordat het volk werkelijk iets te zeggen kreeg; er werd vooral geregeerd in naam van het volk (de zgn Gemeenschappelijke Wil), zonder dat het volk zelf werd geraadpleegd).
Andersom is een politiek democratische omgeving bevorderlijk voor het moderniseren van traditionele religies, zoals nu gebeurt onder moslims in Europa. Het is waar dat in Europa moslims radicaliseren, in een verbeten poging om zich te oriënteren op een islam zoals die vorm heeft gekregen in patriarchaal politieke omgevingen; dit trekt in de media de meeste aandacht, maar dat is niet het enige. Er zijn ook ontwikkelingen de andere kant op. Tariq Ramadan, bijvoorbeeld, krijgt hier in Europa de gelegenheid om de islam te herinterpreteren in het licht van moderne ontwikkelingen, - iets dat waarschijnlijk in Egypte een stuk lastiger zou zijn. Deze moderniseringspogingen verdienen in mijn ogen alle steun, - en een reden te meer om niet alles wat met islam te maken heeft op één hoop te gooien, maar onderscheid te maken tussen gematigde islam (de meerderheid van moslims, ook in Europa) en radicale islamisten.
Maarten van Diest
Op 8 juni 2007 om 00:26 , Anoniem zei...
J.: F., heb jij wel eens naar de weblog van Henk Minnaert gekeken?
F.: Henk Minnaert? Wie is dat?
J.: Dat is de ‘bevriende heteroniem’ van Dries. Hij wil op die weblog een onder-zoek doen naar een moderne, seculiere religie.
Ik wil aan die discussie meedoen, maar ik kan geen beginnetje vinden. Wat vind jij eigenlijk van religie?
F.: Ik zou niet zogauw weten wat ik daarover moet zeggen. Wat wil Dries met re-ligie?
J.: Dat weet ik eigenlijk ook niet zo precies. Ik krijg een beetje de indruk dat zijn ‘filosofie van de levenskunst’ ontaardt in een – weliswaar seculier, maar toch – religieus systeem.
Tegelijk kan ik me dat van Dries niet zo goed voorstellen; hij heeft soms wel iets van een blijde boodschapper, maar ik zie hem toch vooral als filosoof.
F.: Wat is nou jouw probleem om erover te schrijven?
J.: Ja van de ene kant heb ik het gevoel er niet goed in thuis te zijn en dat ik er eerst op moet studeren.
F.: Waar hebben we het eigenlijk over? Laat ik eens in Van Dale kijken: “gods-dienst: 1. het dienen, vereren, aanbidden van God; 2. de gezamenlijke leer-stellingen en plechtigheden van de godsdienstverering van een kerkgenoot-schap. syn geloof; 3. (veroud.) godvrezendheid.
religie 1. godsdienst; 2. bep. systeem van godsdienst.”
Nu dat brengt mij eigenlijk niet verder…. Volgens Van Dale is geloof dus de synoniem van godsdienst en religie niet wezenlijk iets anders.
J.: Ja die definitie is inadequaat, in ieder geval voor de manier waarop Dries hem wil hanteren. In de filosofie wordt vaak gewezen op de herkomst van het woord: religare (Lat.) = verbinden; niet alleen god-mens, maar zeker ook mens-mens.
Weet je dat de vraag naar religie mij ook irriteert?
F.: O?
J.: Ja, ik heb het gevoel dat het een achterhoedegevecht is; iets dat ik eigenlijk al lang achter mij zou hebben willen laten, maar wat mij iedere keer weer voor de voeten loopt.
F.: Laten we een onderscheid maken tussen religie en godsdienst: godsdienst zoals Van Dale dat ook beschrijft, maar religie meer als ‘geloven’, ergens op vertrouwen.
J.: Ja, dat zeg je mooi. Dat doet me denken aan wat de pastor die de uitvaart van mijn vader leidde, opmerkte over het geloof van mijn vader: “Hij was wel gelovig, maar durfde niet op dat geloof te vertrouwen”.
Dit is in scherpe tegenstelling tot wat Kierkegaard in Vrees en Beven ons liet zien over Abraham die zijn zoon Isaak in blind vertrouwen zou offeren.
Ik heb vast dat geloof van mijn vader in mijn achterhoofd zitten. Ik ben gebo-ren in een middeleeuwse wieg. De Roomse Kerk met ‘onze paus’ waren de enige religieuze grootheden die ertoe deden. In mijn kinderfantasie kon ik zelfs paus worden. Mijn moeder had een hoog smal mandje, dat ongeveer de vorm had van de pauselijke tiara en dat zette ik op mijn hoofd.
F.: Ja, ik zie dat kleine jongetje voor me…
J.: Ik herinner mij de scène zelf niet, maar wel dat mandje; dat had inderdaad die vorm.
De katholiek zuil was mijn vanzelfsprekende thuis.
F.: Dat heb je met de paplepel ingegoten gekregen en dat is voor jou automa-tisch religie. Maar is dat de enige vorm van religie?
J.: Dat is een goede vraag. Ik heb me aan een vorm van religie ontworsteld en probeer nu van alle soorten religie of goden weg te blijven: religie is iets van vroeger en voor anderen.
F.: De vraag is dus of er niet toch een hedendaagse religie denkbaar is.
J.: Mmm. Terwijl ik ervan probeer weg te blijven, heb ik momenten dat ik een ‘overtuiging’ zoek die mij vertelde wat goed en fout is. De wereld is niet altijd een vanzelfsprekend thuis.
F.: Is daarmee dan religie niet ook iets voor jou? (ipv ‘het is iets voor anderen’)
J.: Tja. Ben ik op valse gronden (oude gevoelens en frustraties) op de vlucht voor iets wat heel goed bij mij past?
F.: We doen regelmatig een leesgroep filosofie bij Dries. Als we die beschouwen als: samen onderzoeken naar hoe te leven. Dat klinkt toch al een beetje reli-gieus? Of niet?
J.: Het zou mij helpen als het R-woord dan vervangen wordt. En het is voor mijn beleving nog geen religie als de gezamenlijkheid uitsluitend bestaat in het zoekwerk. Zoeken is een prima grondhouding, maar als er een zekere gelijk-gestemdheid is over waar we naar zoeken, is het productiever dan het zoe-ken om het zoeken.
Hoewel Jezus ons voorhield ‘Zoekt en gij zult vinden’, maar dat vereist weer dat blinde vertrouwen…
F.: Jij wilt filosofie strikt gescheiden houden van religie. Waarom?
J.: Ik heb de filosofie ontdekt en omarmd als instrument om mijzelf in mijn tijd en mijn wereld en algemener: de mens in de wereld, te snappen of minstens een poging te doen. Zonder inmenging ‘van boven’ of zoiets.
De filosofie blijft op de wereld. De religie zoekt steeds iets achter de wereld (en meent dat vaak ook te vinden). De filosoof neemt genoegen met steeds weer vragen, waar niet meer dan deelantwoorden op komen.
F.: Maar zou er geen religie kunnen bestaan die, net als de filosofie, op de we-reld blijft en met niet meer dan deelantwoorden komt?
Of heb jij de religie afgezworen (die zoals jij die van vroeger kent) en mag die dus ook niets met de huidige liefde van je leven, de filosofie, te maken heb-ben? Of zit het nog heel anders in elkaar?
J.: Voor mij heeft religie een heel andere functie of doelstelling dan filosofie. Veel meer dan de filosofie, wil religie mensen het troostrijke gevoel geven dat ze er niet alleen voor staan. Dat is in mijn ervaring wel een aantrekkelijk, maar vals of onbevredigend perspectief. God bestaat nu eenmaal niet.
F.: Als we zeggen God bestaat niet, is er dan ook automatisch geen religie meer mogelijk?
Zou dan met elkaar spreken, onderzoeken naar wat Abraham te doen staat ook niet een mogelijkheid zijn? Ik vraag mij af of van een ‘bewust’ leven, een onderzoekend bestaan, een kritische houding, oefenen in ‘goed leven’ door/met filosofie ook geen troost en binding uit zou kunnen gaan. Wat denk jij?
J.: Toch wel, maar dan hooguit in het elkaar stimuleren in het onderzoek naar ‘hoe te leven’. Het mag wat mij betreft niet uitmonden in voorschriften: het is de individuele weg.
Wonderlijk is dat ik nu in de buurt van Kierkegaard kom: Abraham kiest zijn eigen, puur individuele weg. Wat me bij A. tegenstaat is de oncontroleer-baarheid, ik bedoel: niemand mag zich ermee bemoeien.
F.: Ja maar dat hoort bij zíjn godsdienst: dat onvoorwaardelijk geloven, gehoor-zamen aan een God. Voorschriften behoren voor mijn gevoel bij godsdienst. En bij religie denk ik meer aan een breder geloof, bv in filosofie. Maar zo kom ik weer bij jouw punt dat, om daar iets over te kunnen zeggen, wellicht meer studie vereist is. In elk geval kom ik steeds weer uit bij de vraag “wat is reli-gie”. Die is in deze natuurlijk zeer essentieel….
Ik draai in een cirkeltje. Wat is religie? Filosofie (van de levenskunst) als reli-gie?
J.: Nou, cirkeltje. Ik kom gaandeweg bij een nieuw concept van religie. Jouw: “Als we zeggen God bestaat niet, is er dan ook automatisch geen religie meer mogelijk?” vind ik kostelijk. Ik moet er nog wel aan wennen om mijn ‘gezuiverde’ eiland van de filosofie weer zo besmet te zien door religie.
F.: Ik weet niet of we nou zoveel opgeschoten zijn. Mij is duidelijk dat jij eerst oude vormen en gedachten moet opruimen, voordat je iets kunt zien in een seculiere religie.
Wat we tot nu toe bedachten over religie, had Dries ook al bedacht.
Jan en Frederieke
Op 10 juni 2007 om 23:12 , Anoniem zei...
Als ik de dialoog tussen Jan en Frederieke goed begrijp, dan heeft filosofie de plaats ingenomen van religie, zij het zonder God. Klopt dat? Is filosofie het alternatief geworden voor ex-gelovigen? Kun je dat zo zeggen?
(Mooie dialoog, trouwens!)
Selma Jacobs
Op 19 juli 2007 om 22:58 , Dries Boele zei...
Beste Arthur,
Je vraagt naar mijn motivatie om mij met religie bezig te houden, en dan nog wel als seculier! Wat mij drijft is de vraag wat religie nog kan betekenen voor mijzelf, en voor seculieren in het algemeen. Religie roept allerlei negatieve associaties op, van bekrompen calvinisme en paternalistisch katholicisme tot sektarisch geweld in Irak en de moord op Theo van Gogh. Maar heeft religie daarmee afgedaan? Is religie wellicht nog steeds van belang, maar zitten we opgescheept met verouderde invullingen ervan? Is er religie denkbaar met toekomst, geschikt voor een modern bewustzijn? Dit zijn grote vragen; ik stel ze tegen een persoonlijke achtergrond. Mijn motivatie ligt bij beide, maar laat ik beginnen met het persoonlijke.
Het heeft me veel tijd en inspanning gekost om de vraag naar religie los te peuteren uit mijn eigen ervaringspakket, - dat niet onverdeeld positief was, integendeel zelfs. Rond mijn 15de verliet ik het geloof van mijn ouders: een orthodoxe variant van het protestantisme. Enkele jaren later ook letterlijk, toen ik wegliep van huis, om mij te bevrijden van invloeden die ik niet meer wilde. Gelukkig is het later weer goed gekomen met mijn ouders.
Op mijn bezwaren tegen religie zal ik later terugkomen. Het belangrijkste is wellicht dat religie, zoals ik die in mijn jeugd heb leren kennen, niet strookte met mijn levensgevoel: te levensvijandig, te fatalistisch en ook te ascetisch.
Ik vond het niet eenvoudig om afscheid te nemen van de religie waarin ik ben grootgebracht. Het gemakkelijkste zou zijn om het geloof in de ban te doen of te ridiculiseren, maar dat lukte me niet. Ik besefte daarmee op harten te trappen, die van mijn familie - en op mijn eigen hart. Waren mijn ouders maar kwaadaardige mensen of hypocriete bruten, dan was het een stuk gemakkelijker geweest om rücksichtslos religie achter mij te laten. Maar met aardige, lieve en zorgzame ouders is dat een stuk lastiger! Hoe dan geloof te bagatelliseren als een vergissing of een stupiditeit? De vraag die me bezig bleef houden: wat is de betekenis van religie, als mensen van wie ik houd er op integere wijze in blijven geloven, terwijl ikzelf niet anders kan dan ermee breken?
Middenin mijn puberteit heb ik afscheid genomen van mijn orthodox christelijke opvoeding. Ik raakte toen in een existentieel zwart gat: totale desoriëntatie. Gewild weliswaar, maar toch, prettig is anders. Het geloof had een antwoord op alle levensvragen, hoe wereldvreemd ook; wanneer je dat complex aan antwoorden dan wilt wegsnijden uit je systeem, dan heeft dat verstrekkende gevolgen. Moreel en levensbeschouwelijk voelde ik me een tijdlang thuisloos en open naar alle kanten. Alsof ik in een permanente aardbeving verkeerde, - nog wel leefbaar, maar onveilig; er was weinig waarin ik nog enig houvast voelde. In liefde en seks misschien, al verliep dat al evenmin op rolletjes.
Gelukkig was er niets mis met mijn basisvertrouwen (wat ironisch genoeg in het Duits ook wel wordt genoemd: ‘Gottesvertrauen’): ik vertrouwde erop dat het bestaan okay was en alleszins de moeite waard, - precies de reden overigens waarom ik afscheid had genomen: het geloof (zoals ik dat had leren kennen) kenmerkte zich door een fundamentaal wantrouwen jegens de mens en het leven in het algemeen; zondebesef vergalde elke levenslust. Als geloof meent dat het leven verkeerd is, terwijl ik basaal het gevoel heb dat het leven geweldig is, dan vertrouw ik op dat gevoel en heeft het geloof ongelijk.
Deze keuze was niet zo moeilijk, maar hoe dan verder? Hoe het dagelijks leven te duiden en er richting aan te geven? Hoe zin en betekenis te geven aan wat ik meemaak? Mijn referentiekader lag aan diggelen, en ik besefte niet zonder te kunnen. Hoe dan tot een nieuw referentiekader te komen? Dat bleek niet zo eenvoudig, te meer daar ik me had voorgenomen om mij grondig te ontdoen van het oude.
Na enkele nomadische jaren in Rotterdam en Parijs, met omzwervingen in de wereld van de kunst en ‘politieke’ actie, kwam filosofie op mijn weg. Zij bleek onderdak te bieden aan tal van vragen en twijfels die bij mij opkwamen in het proces van existentiële migratie. Ik was er niet bewust mee bezig om een vervanging voor religie te zoeken (ik wilde nl per se niet opnieuw een gelovige worden, ook niet van een pseudo-religie, zoals marxisme of psychoanalyse), maar gezien de betekenis die het voor mij had om met filosofie bezig te zijn, zou je mijn interesse voor haar achteraf wel zo kunnen duiden: als een Ersatz. Filosofie bood een keur aan articulatiemogelijkheden en een grote variatie aan alternatieve visies, plus een millenniaoude cultuur van vragen stellen. Zij was zeer geschikt als retraiteoord, ter bezinning op de verwarring en desoriëntatie waarin ik toen verkeerde.
Niet onbelangrijk was overigens een soort van mystieke ervaring aan het begin van mijn studie waardoor ik heel anders ging aankijken tegen de vraag naar waarheid (in contrast met werkelijkheid), maar daarover zal ik het een andere keer hebben. De ervaring was belangrijk omdat zij een forse relativering betekende van het ‘geloof in waarheid’, als weg naar levensgeluk. De gebeurtenis betekende een definitief afscheid van het protestantisme (‘sola scriptura’) en veranderde mijn verwachting van filosofie ingrijpend. Ik bleef er evenwel mee bezig.
Filosofie bleek aantrekkelijk voor iemand die afscheid had genomen van oude antwoorden maar voor wie de vragen waren gebleven. De studie was tamelijk abstract en wereldvreemd (alsof het in filosofie helemaal niet gaat om mensen in een concrete wereld), maar dit werd gecompenseerd doordat ik betrokken raakte bij de ontwikkeling van praktische vormen van filosofie, met name het filosofisch consulentschap en het socratisch gesprek. Zij bieden de gelegenheid om levensvragen vanuit concrete ervaringen te onderzoeken. (Want één ding was me duidelijk geworden: wil ik uit mijn existentiële desoriëntatie geraken, dan moet ik concreet beginnen, in de ervaringswereld; filosofische abstracties zijn een afgeleide en hebben geen enkele stevigheid te bieden; zonder worteling in ervaring blijven het hersenschimmen.) Ook maakte ik kennis met het thema ‘levenskunst’: filosofie bleek op dat terrein een rijke inspiratiebron te zijn. In 1986 volgde ik een werkcollege onder de titel ‘Terug naar de Grieken’, waarin het werk van de late Foucault aan bod kwam. Sindsdien begreep ik dat filosofie vanouds wel degelijk een discipline is waarin levensvragen centraal staan, en meer nog: zij was ooit een levenswijze. Ik heb me jarenlang met hartstocht gewijd aan praktische filosofie en filosofie van de levenskunst.
Bezig zijn met filosofie had me dus veel te bieden. Toch ben ik me gaandeweg gaan afvragen of religie niet nog vragen, behoeften en verlangens adresseert die in filosofie onderontwikkeld blijven (althans, in de filosofie zoals we die nu kennen). Vandaar de behoefte om mijn onderzoeksterrein te verbreden en verder te verdiepen. De vraag naar religie gaat wat mij betreft terug op de vraag: hoe te leven? Wat is een optimaal, bloeiend leven? In het verlengde hiervan is de vraag naar religie voor mij opnieuw van belang geworden: kan of moet religie een rol spelen in de vraag naar het ‘goede leven’? Om deze vraag te kunnen stellen, had ik mij eerst moeten ontworstelen aan de verknoping van beide kwesties in mijn opvoeding. Dat was nu gebeurd. Er was ruimte ontstaan voor een nieuwe openheid jegens religie.
(Ondanks de onaangename gevolgen van algehele desoriëntatie heeft existentiële migratie ook een voordeel: een frisse blik op heel veel, zo niet alles. Immers, hoe grondiger je afscheid neemt van een eerder referentiekader, des te verder reikend de argwaan jegens gangbare vooronderstellingen en basisaannames én des te groter de nieuwsgierigheid naar hoe het anders kan.)
Eigenlijk heb ik nog steeds last van onvanzelfsprekendheid in morele en levensbeschouwelijke oriëntatie, al voel ik mij ondertussen een stuk beter thuis in de werkelijkheid van alledag. Tal van kwesties zijn herijkt, maar de voorlopigheid blijft. Mijn existentiële nomadisme heb ik stukje bij beetje ingeruild voor verworteling in het concrete leven, met gezin en kind als meest recente stap. Toch weet ik nog steeds niet zo goed hoe over dit alles te denken. Ondanks New Age-achtige verdachtmakingen jegens het denken, meen ik dat denken wel degelijk aan een existentiële behoefte voldoet: het maakt niet voor niets deel uit van onze basisuitrusting als mens. Wie meent dat denken er niet toe doet, beweegt zich binnen een denkraam dat geheel vanzelfsprekend blijft: het referentiekader voor het duiden van dagelijkse situaties en gebeurtenissen. Maar goed, laat ik het bij mezelf houden: ik kan niet zonder aandacht voor denken, voor de wijze waarop ik het een en ander ervaar en begrijp, en wat de gevolgen daarvan zijn voor hoe ik mijn leven leid (of geleefd word) en hoe mijn denken samenhangt met de cultuur waarin ik leef.
Existentiële migratie is een ingrijpend gebeuren, dat is me wel duidelijk geworden. Het zal waarschijnlijk een levenslange queeste blijven. De vraag hoe te leven speelt dan ook nog herhaaldelijk op. Onderzoek naar levenskunst en omstreken betreft in de eerste plaats mijn eigen vragen. En datzelfde gold en geldt voor praktische filosofie: eigen urgentie en nieuwsgierigheid wisselen elkaar af in het blijven stellen van vragen.
Zoals niet langer zal verbazen, onderhield ik met religie een tijdlang een haat-liefdeverhouding. Het duurde jaren en veel inspanning voordat ik oude troep m’n systeem had uitgewerkt; ik had geen zin om anderen daarmee lastig te vallen. (Boeken à la Jan Wolkers en Maarten ’t Hart waren al geschreven; dat hoef ik niet nog eens over te doen. Hetzelfde gold voor godsdienstcriticasters zoals Feuerbach en Nietzsche: waarom herhalen wat zij op uitmuntende wijze reeds hadden uitgewerkt!) De materie bleef me evenwel bezighouden. Ben nu zo ver dat ik er opnieuw over kan nadenken zonder onmiddellijk in gramschap en reactie te schieten. Tijd voor onderzoek!
De vraag was wat mij motiveert. Wel, het onderzoek naar religie is voor mij dus zeker ook een persoonlijke zaak. En niet alleen vanwege jeugdervaringen. Ik merk zelf een behoefte aan het spirituele en religieuze (althans, ik neem aan dat die behoefte in dat veld z’n thuis vindt, al blijft dat de vraag!), - nodig om een bloeiend leven te leiden, ook als seculier. Beter gezegd: juist als seculier. Het seculiere leven zoals dat nu vorm krijgt mist het een en ander, in mijn beleving.
Is dit een kwestie die alleen mij aangaat? Jarenlang dacht ik van wel. Met name in de jaren ’70 en ’80 werd religie afgedaan als een persoonlijk probleem. Als je ermee zat, was het zaak om daar zelf mee in het reine te komen. Cultureel-maatschappelijk werd religie als een irrelevante kwestie beschouwd. De laatste tien jaar, en zeker sinds 11 september, is religie opnieuw de cultureel-maatschappelijke agenda aan het bepalen. (Het zou interessant zijn om kranten van nu te vergelijken met zeg 20 jaar geleden; ik vermoed dat het verschil in berichtgeving en artikelen over religie c.s. gigantisch is.) Als kind van mijn tijd heb ik inderdaad mijn problemen met religie jarenlang als een strikt persoonlijke zaak beschouwd. Ik maakte er studie van, dacht er veel over na, las en schreef erover, maar het bleef allemaal binnenskamers.
Vanuit deze zelfreiniging (of ‘puinruimen’, zoals ik zelf een tijdlang noemde) voel ik mij nu evenwel goed geëquipeerd om opnieuw de vraag naar religie te stellen, zowel persoonlijk als ook cultureel-maatschappelijk, en om me door de ‘retour à la religion’, zoals we die nu meemaken, te laten uitdagen (met name door de opkomst van islam, maar ook door de wederopleving van christelijk bewustzijn). Wat hierop te antwoorden als seculier met een verhoogde sensibiliteit voor religie? Wat is de toekomst van dit eeuwenoude fenomeen? Mijn belangstelling is niet alleen persoonlijk, maar ook vanuit een engagement met de toestand in de wereld: van Amsterdam, mijn leefomgeving, tot ver achter de horizon. In deze tijd lijkt er nauwelijks een ideologische factor te zijn die mondiale ontwikkelingen meer domineert dan religie.
Mijn hypothese is: willen we in menselijke beschaving een stap verder zetten, dan zullen we religie serieus moeten nemen, - niet als fenomeen om te bestrijden of achter ons te laten, maar om te transformeren. Dat is een intuïtie, een heel basale, die zich zoekt uit te kristalliseren. Ik heb altijd moeite gehad met minachtend dédain over religie. Alsof men dan een vitaal aspect van het menselijke leven negeert. We komen verder wanneer we de vragen, behoeften en verlangens die met religie samenhangen ernstig nemen. De vraag naar religie hoeft niet per se conservatief of reactionair te worden beantwoord; ook een toekomstgerichte respons is mogelijk. Die moet dan nog wel ontwikkeld worden, gecreëerd wellicht.
Zoals gezegd: het betreft een hypothese, en een hypothese vraagt om onderzoek. Ik heb een vermoeden, maar dat is onvoldoende. Ik ben benieuwd wat de hernieuwde vraag naar religie zal opleveren!
Voilà, een eerste antwoord op je vraag wat mij drijft in mijn onderzoek naar (seculiere) religie.
Op 22 juli 2007 om 10:03 , Anoniem zei...
Beste Henk,
Dank voor je persoonlijke antwoord op de vraag naar wat jou drijft.
Is het niet merkwaardig om enerzijds te zeggen dat je niet langer ‘gelooft in waarheid’ en tegelijkertijd te menen dat we niet zonder denken en referentiekader kunnen?
Arthur
Op 24 juli 2007 om 11:13 , Dries Boele zei...
Beste Arthur,
Mee eens. Lijkt nogal tegenstrijdig: iets noodzakelijk achten en tegelijk er de relativiteit van inzien. Toch sluit het elkaar niet uit. Zoals inzichten kunnen bevrijden van rechtlijnigheid en idee-fixen of van het vasthouden aan strakke denkschema’s. Kennelijk is het bewustzijn meer dan ons dagelijkse denken; we kunnen ook denken over hoe wij denken, en ook dat beseffen.
Wat mij interesseert is dat het dagelijkse denken en de reflectie erop gebeuren binnen een referentiekader. Dat kader lijkt nogal dwingend: het maakt niet alleen ervaringen mogelijk, maar het bepaalt ook hoe zij worden geduid. Referentiekader: een soort duidingshorizon waartegen situaties, gebeurtenissen, dingen, uitspraken etc context en betekenis krijgen. We kunnen niet zonder. En tegelijk is het mogelijk om de relativiteit van dat hele kader in te zien: er niet mee samen te vallen. Het laatste veronderstelt wellicht dat je eerst stevig in het eerste zit; zo niet, dan is er niet de ruimte voor dat besef. (Zoals iemand die welvarend is opgevoed kan zeggen afstand te kunnen doen van welvaart, maar dat valt niet te verwachten van iemand die in armoede leeft en moet sappelen voor zijn eten.)
We worden dus niet geheel en al bepaalt door ons referentiekader; er zit lucht omheen. Minstens is er het besef dat het anders kan. Oftewel vrijheid, zoals ik dat zou willen opvatten: als mogelijkheidszin.
Er zijn tradities zoals Boeddhisme (en met name Zen) en Taoïsme die er veel werk van maken om te zeggen dat de realiteit geen vaste punten kent; concepten zijn arbitrair; identiteit is een illusie; niets blijft hetzelfde. Daar ben ik het mee eens, maar dat maakt een referentiekader nog niet onnodig. Integendeel, het is vanuit een bepaald referentiekader dat men bijvoorbeeld kan zeggen dat de woorden en de dingen niet hetzelfde zijn. (Binnen een ander kader is het wellicht onzinnig of ondenkbaar.)
Ter illustratie het volgende. Thich Nhat Hanh beweert in ‘Zen keys’: ‘If concepts do not represent reality, then conceptual knowledge of reality can be considered erroneous. That is demonstrated many times in Buddhism. The Buddha always told his disciples not to waste their time and energy in metaphysical speculation. Whenever he was asked a metaphysical question, he remained silent. Instead, he directed his disciples toward practical efforts.’ Dit klinkt allemaal prettig anti-intellectueel. Maar klopt het ook? Is het niet nogal naïef om zoiets te beweren?
Natuurlijk, zich verliezen in gespeculeer is zinloos. Natuurlijk, het denken voor de werkelijkheid houden is zoiets als de landkaart verwarren met het landschap. En natuurlijk is het tamelijk lachwekkend om te debatteren over de vraag hoeveel engelen op een speldenknop kunnen staan, zoals men in de Middeleeuwen deed. Maar is conceptueel denken daarom ‘verkeerd’? Is metafysica als reflectie op ons mens- en wereldbeeld een ‘verspilling van tijd en energie’? Ik zou zeggen: er zit meer metafysica in Zen dan men zelf doorheeft wanneer men zegt tegen metafysica te zijn. Ook aan Zen (waarschijnlijk een van de minst theoretische religies die er bestaan) ligt een duidelijk mens- en wereldbeeld ten grondslag, inclusief opvattingen over de eigen aard, het doel van het leven en het belang van bepaalde ervaringen. Ook Zen teert op een bepaalde duiding van situaties en gebeurtenissen. De opvatting van tijd bijvoorbeeld is van groot belang in Zen, met name in de praktijk; er zit een forse levensbeschouwing aan vast met vergaande consequenties voor het dagelijks leven. Verder impliceren de Zen-praktijken een welbepaalde opvatting over ‘echt leven’: “Wanneer we leven in vergetelheid, sterven we in een droom.” Je kunt er wel niet over na willen denken, maar dat wil niet zeggen dat je leven niet geleid wordt door bepaalde concepten.
Het gebrek aan zelfreflectie en de afkeer van nadenken over de eigen basisopvattingen maken dat Zen voor van alles wordt ge- of misbruikt en wordt ingepast in totaal andere tradities. Ga voor retraite naar een katholiek klooster en grote kans dat er ook gelegenheid is tot zitmeditatie in een ‘Zen-ruimte’. In een katholieke context heeft zitmeditatie evenwel niets met Zen te maken. Alleen een techniek wordt overgenomen; de levensbeschouwing waar het mediteren een uitdrukking van is wordt achterwege gelaten. Er wordt geen verlichting (bodhi of satori) nagestreefd; hooguit verlichting in de zin van ontspanning en verhoogde concentratie. Doordat in Zen de praktijk voorop staat, ontstaat het misverstand dat Zen slechts een set aan meditatieve technieken is. En daardoor multi-inzetbaar: onder technieken kun je immers elke levensbeschouwing schuiven die je maar wilt.
Hetzelfde gebeurt in populair spirituele lectuur: verzin een thema (management, stofzuigen, mountainbiken etc), schrijf er een ontspannen boek over met wat oefeningen, en noem het ‘Zen en de kunst van het ...’. Succes verzekerd. Het boek heeft waarschijnlijk dan wel met ontspanning te maken, maar weinig met Zen.
Zen, en ook Taoïsme, doen het heel goed in de commerciële wereld. Exotisch, praktisch en onkritisch: wat wil je nog meer? Uitstekend geschikt voor allerlei doeleinden. Bijvoorbeeld ter verhoging van de persoonlijke inzet en arbeidsproductiviteit: gefocust en zonder stress hard werken.
Het gaat me er hier niet om de ‘authentieke’ Zen te verdedigen. Het is een illustratie van wat er gebeurt wanneer je geen aandacht wenst te besteden aan je referentiekader. Gedachteloosheid leent zich voor alles.
Terug naar het begin: we kunnen niet zonder een referentiekader, iedereen heeft er één, minstens impliciet, en het maakt wel degelijk uit met wat voor een referentiekader we door het leven gaan. Was het maar zo dat onze manier van denken er nauwelijks toe deed en dat het belangrijkste zou zijn wát we doen; dat zou veel ellende schelen. In de praktijk blijkt telkens weer dat juist ons denken bepalend is voor wat we wel of niet doen, waarom en hoe. Aandacht voor ons referentiekader en voor hoe wij het een en ander concipiëren is cruciaal voor geluk, welzijn, vrede en alle andere strevingen, precies omdat we er verschillend invulling aan geven. Dus, denk!
Op 25 juli 2007 om 11:46 , Anoniem zei...
Waarom zou je je druk maken over katholieken die mediteren en dat ‘zen’ noemen? Laat hen rustig zitten; kan geen kwaad, lijkt me. Ik kom wel eens in een klooster, en inderdaad, zitmeditatie is een optie op de plek waar ik kom. Mooie aanvulling op hetgeen zo’n klooster reeds te bieden heeft. Ik kan het trouwens aanraden: af en toe een weekendje rust in een klooster. Je hoeft er niet katholiek voor te zijn.
Arthur Schelvis
Op 26 juli 2007 om 11:11 , Dries Boele zei...
Beste Arthur,
Ben het met je eens dat af en toe een retraite in een klooster een weldaad is. Er zouden meer van die plekken moeten zijn, ook in grote steden. (Als het gaat om ‘elementen’ voor een religie met toekomst, dan lijkt me dat zij dient te voorzien in stilteplekken en retraitemogelijkheden, - iets wat in onze wereld nauwelijks voorhanden is of veel geld kost.)
En wat betreft katholieken die aan zitmeditatie doen: lijkt me prima. Niets tegen vermengingen. Interessant wat er dan gebeurt met de verschillende ingrediënten en hoe de nieuwe combinatie uitvalt. Waar het me om ging, was dat er in bepaalde spirituele stromingen nogal gemakkelijk wordt beweerd dat we geen aandacht hoeven te besteden aan ons denken (concepten, opvattingen etc). Volgens mij wordt dat allemaal beweerd vanuit een vanzelfsprekend referentiekader: het kader waarbinnen we dagelijks denken en van waaruit we situaties en gebeurtenissen vrijwel automatisch op waarde schatten. Niet willen nadenken over dat referentiekader brengt risico’s met zich mee.
Behalve dat het onkritisch houdt of maakt (wat kan worden misbruikt), heeft het ‘evangelie van het niet-denken’ ook nog andere gevolgen: spiritueel zoekende mensen worden er gemakkelijk en onnodig door in verwarring gebracht. Enkele jaren ben ik intensief bezig geweest met boeddhisme en aanverwante stromingen, zowel praktisch als ook theoretisch. Ik herinner me ‘leraren’ die het denken als het ware in de verdomhoek zetten en de niet-denkende ‘awareness’ aanprezen; ze hadden daar overigens vaak veel woorden voor nodig... Ik herinner me ook de zelfbeschuldiging die dan op de loer ligt: ik denk teveel en dat is verkeerd, want ik zou zonder moeten kunnen. Ik zou nu zeggen: onzinnig, die zelfbeschuldigingen. Meestal het gevolg van misverstanden en doordat ‘leraren’ of schrijvers zich verliezen in simplismen (of niet weten waar ze het over hebben). Zeker bij spiritueel zoekende mensen is van alles aan het schuiven in hun referentiekader, - iets om aandacht aan te besteden, in plaats van te beweren dat het om de ‘directe ervaring’ gaat. Als zoiets al mogelijk is, een ‘directe ervaring’, dan toch alleen vanuit een referentiekader dat tot rust is gekomen, niet meer opspeelt, en dergelijke ervaringen weet te accommoderen en verwelkomen.
Waar men in boeddhisme etc terecht aandacht aan besteedt is de werking van idee-fixen en vooroordelen (vrijwel iedere wijsheidsschool heeft het erover). Bovendien heeft men, meer dan in westerse tradities, aandacht voor de werking van het bewustzijn zelf in hoe wij het een en ander (niet) ervaren. Denken dat ons in de maling neemt. Onze neiging tot categoriseren. De valkuil om denken voor de werkelijkheid te houden. En positief: met aandacht leven in het hier en nu. Etc. Bijzonder waardevol allemaal. Dat maakt het reflectieve denken evenwel nog niet ‘verkeerd’ (behalve wanneer we ons ermee identificeren of het verabsoluteren). En ook betwijfel ik sterk (en dat was mijn punt) of het zinvol is om geen aandacht te besteden aan ons referentiekader (concepten, basisaannames, betekenishorizon).
Mensen die beweren dat je zonder het reflecterende denken kunt of moet kunnen, weten niet wat ze aan het doen zijn wanneer ze dat zeggen. Meestal hebben ze er ook nog een heel verhaal bij waarom dat goed zou zijn, etc, - wel, de tegenstrijdigheid lijkt me evident. Een performatieve tegenspraak, zoals dat heet: men doet wat men zegt te ontkennen. Ook niet erg, maar de kritiek op het reflecterende denken valt dan niet erg serieus te nemen.
Kritisch bewustzijn is een belangrijke verworvenheid van de Westerse cultuur. Het ontbreekt in veel Oosterse stromingen, zoals boeddhisme en taoïsme. Als die spiritualiteit onze kant op komt, zie ik geen reden om dat kritische bewustzijn op te geven, integendeel.
Op 29 juli 2007 om 23:44 , Anoniem zei...
Waarom nadenken over referentiekaders? In levenskunst gaat het immers om het goede leven. Het is mij niet duidelijk wat dan het belang is van al die aandacht voor referentiekaders. Is het niet voldoende om ons er bewust van te zijn dat er zoiets is als een referentiekader en dat we daarin van elkaar kunnen verschillen (hetgeen mij logisch lijkt)? Ook ontgaat me waarom dat kritische zo belangrijk is. Ik zie er wel iets in om die reflexieve attitude wat meer los te laten, zoals boeddhisme en taoïsme kennelijk voorstaan. Alsmaar nadenken en je geniet nooit!
Dirk van Dijk
Een reactie posten
Aanmelden bij Reacties posten [Atom]
<< Homepage